Vervoeging van aangaan

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik ga aan
    • jij gaat aan
    • hij/zij/het gaat aan
    • wij gaan aan
    • jullie gaan aan
    • zij gaan aan
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik ging aan
    • jij ging aan
    • hij/zij/het ging aan
    • wij gingen aan
    • jullie gingen aan
    • zij gingen aan
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb aangegaan
    • jij hebt aangegaan
    • hij/zij/het heeft aangegaan
    • wij hebben aangegaan
    • jullie hebben aangegaan
    • zij hebben aangegaan
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had aangegaan
    • jij had aangegaan
    • hij/zij/het had aangegaan
    • wij hadden aangegaan
    • jullie hadden aangegaan
    • zij hadden aangegaan
  • Toekomende tijd I

    • ik zal aangaan
    • jij zult aangaan
    • hij/zij/het zal aangaan
    • wij zullen aangaan
    • jullie zullen aangaan
    • zij zullen aangaan
  • Toekomende tijd II

    • ik zal aangegaan hebben
    • jij zult aangegaan hebben
    • hij/zij/het zal aangegaan hebben
    • wij zullen aangegaan hebben
    • jullie zullen aangegaan hebben
    • zij zullen aangegaan hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou aangaan
    • jij zou aangaan
    • hij/zij/het zou aangaan
    • wij zouden aangaan
    • jullie zouden aangaan
    • zij zouden aangaan
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben aangegaan
    • jij zou hebben aangegaan
    • hij/zij/het zou hebben aangegaan
    • wij zouden hebben aangegaan
    • jullie zouden hebben aangegaan
    • zij zouden hebben aangegaan
  • Imperatief

    • jij ga aan
    • jullie gaat aan

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van aangaan