Vervoeging van aangrijpen

Onbepaalde wijs (infinitief): aangrijpen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik grijp aan
    • jij grijpt aan
    • hij/zij/het grijpt aan
    • wij grijpen aan
    • jullie grijpen aan
    • zij grijpen aan
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik greep aan
    • jij greep aan
    • hij/zij/het greep aan
    • wij grepen aan
    • jullie grepen aan
    • zij grepen aan
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb aangegrepen
    • jij hebt aangegrepen
    • hij/zij/het heeft aangegrepen
    • wij hebben aangegrepen
    • jullie hebben aangegrepen
    • zij hebben aangegrepen
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had aangegrepen
    • jij had aangegrepen
    • hij/zij/het had aangegrepen
    • wij hadden aangegrepen
    • jullie hadden aangegrepen
    • zij hadden aangegrepen
  • Toekomende tijd I

    • ik zal aangrijpen
    • jij zult aangrijpen
    • hij/zij/het zal aangrijpen
    • wij zullen aangrijpen
    • jullie zullen aangrijpen
    • zij zullen aangrijpen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal aangegrepen hebben
    • jij zult aangegrepen hebben
    • hij/zij/het zal aangegrepen hebben
    • wij zullen aangegrepen hebben
    • jullie zullen aangegrepen hebben
    • zij zullen aangegrepen hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou aangrijpen
    • jij zou aangrijpen
    • hij/zij/het zou aangrijpen
    • wij zouden aangrijpen
    • jullie zouden aangrijpen
    • zij zouden aangrijpen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben aangegrepen
    • jij zou hebben aangegrepen
    • hij/zij/het zou hebben aangegrepen
    • wij zouden hebben aangegrepen
    • jullie zouden hebben aangegrepen
    • zij zouden hebben aangegrepen
  • Imperatief

    • jij grijp aan
    • jullie grijpt aan

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van aangrijpen