Vervoeging van aanhebben

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb aan
    • jij hebt aan
    • hij/zij/het heeft aan
    • wij hebben aan
    • jullie hebben aan
    • zij hebben aan
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik had aan
    • jij had aan
    • hij/zij/het had aan
    • wij hadden aan
    • jullie hadden aan
    • zij hadden aan
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb aangehad
    • jij hebt aangehad
    • hij/zij/het heeft aangehad
    • wij hebben aangehad
    • jullie hebben aangehad
    • zij hebben aangehad
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had aangehad
    • jij had aangehad
    • hij/zij/het had aangehad
    • wij hadden aangehad
    • jullie hadden aangehad
    • zij hadden aangehad
  • Toekomende tijd I

    • ik zal aanhebben
    • jij zult aanhebben
    • hij/zij/het zal aanhebben
    • wij zullen aanhebben
    • jullie zullen aanhebben
    • zij zullen aanhebben
  • Toekomende tijd II

    • ik zal aangehad hebben
    • jij zult aangehad hebben
    • hij/zij/het zal aangehad hebben
    • wij zullen aangehad hebben
    • jullie zullen aangehad hebben
    • zij zullen aangehad hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou aanhebben
    • jij zou aanhebben
    • hij/zij/het zou aanhebben
    • wij zouden aanhebben
    • jullie zouden aanhebben
    • zij zouden aanhebben
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben aangehad
    • jij zou hebben aangehad
    • hij/zij/het zou hebben aangehad
    • wij zouden hebben aangehad
    • jullie zouden hebben aangehad
    • zij zouden hebben aangehad
  • Imperatief

    • jij heb aan
    • jullie hebt aan

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van aanhebben