Vervoeging van aankaarten
Onbepaalde wijs (infinitief): aankaarten
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik kaart aan
- jij kaart aan
- hij/zij/het kaart aan
- wij kaarten aan
- jullie kaarten aan
- zij kaarten aan
Present
- I raise
- you raise
- he/she/it raises
- we raise
- you raise
- they raise
Onvoltooid verleden tijd
- ik kaartte aan
- jij kaartte aan
- hij/zij/het kaartte aan
- wij kaartten aan
- jullie kaartten aan
- zij kaartten aan
Simple past
- I raised
- you raised
- he/she/it raised
- we raised
- you raised
- they raised
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb aangekaart
- jij hebt aangekaart
- hij/zij/het heeft aangekaart
- wij hebben aangekaart
- jullie hebben aangekaart
- zij hebben aangekaart
Present perfect
- I have raised
- you have raised
- he/she/it has raised
- we have raised
- you have raised
- they have raised
Voltooid verleden tijd
- ik had aangekaart
- jij had aangekaart
- hij/zij/het had aangekaart
- wij hadden aangekaart
- jullie hadden aangekaart
- zij hadden aangekaart
Past perfect
- I had raised
- you had raised
- he/she/it had raised
- we had raised
- you had raised
- they had raised
Toekomende tijd I
- ik zal aankaarten
- jij zult aankaarten
- hij/zij/het zal aankaarten
- wij zullen aankaarten
- jullie zullen aankaarten
- zij zullen aankaarten
Future
- I will raise
- you will raise
- he/she/it will raise
- we will raise
- you will raise
- they will raise
Toekomende tijd II
- ik zal aangekaart hebben
- jij zult aangekaart hebben
- hij/zij/het zal aangekaart hebben
- wij zullen aangekaart hebben
- jullie zullen aangekaart hebben
- zij zullen aangekaart hebben
Future perfect
- I will have raised
- you will have raised
- he/she/it will have raised
- we will have raised
- you will have raised
- they will have raised
Conditionalis I
- ik zou aankaarten
- jij zou aankaarten
- hij/zij/het zou aankaarten
- wij zouden aankaarten
- jullie zouden aankaarten
- zij zouden aankaarten
Conditional present
- I would raise
- you would raise
- he/she/it would raise
- we would raise
- you would raise
- they would raise
Conditionalis II
- ik zou hebben aangekaart
- jij zou hebben aangekaart
- hij/zij/het zou hebben aangekaart
- wij zouden hebben aangekaart
- jullie zouden hebben aangekaart
- zij zouden hebben aangekaart
Conditional perfect
- I would have raised
- you would have raised
- he/she/it would have raised
- we would have raised
- you would have raised
- they would have raised
Imperatief
- jij kaart aan
- jullie kaart aan
Imperative
- you raise
- you raise