Vervoeging van aanklampen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik klamp aan
- jij klampt aan
- hij/zij/het klampt aan
- wij klampen aan
- jullie klampen aan
- zij klampen aan
Onvoltooid verleden tijd
- ik klampte aan
- jij klampte aan
- hij/zij/het klampte aan
- wij klampten aan
- jullie klampten aan
- zij klampten aan
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb aangeklampt
- jij hebt aangeklampt
- hij/zij/het heeft aangeklampt
- wij hebben aangeklampt
- jullie hebben aangeklampt
- zij hebben aangeklampt
Voltooid verleden tijd
- ik had aangeklampt
- jij had aangeklampt
- hij/zij/het had aangeklampt
- wij hadden aangeklampt
- jullie hadden aangeklampt
- zij hadden aangeklampt
Toekomende tijd I
- ik zal aanklampen
- jij zult aanklampen
- hij/zij/het zal aanklampen
- wij zullen aanklampen
- jullie zullen aanklampen
- zij zullen aanklampen
Toekomende tijd II
- ik zal aangeklampt hebben
- jij zult aangeklampt hebben
- hij/zij/het zal aangeklampt hebben
- wij zullen aangeklampt hebben
- jullie zullen aangeklampt hebben
- zij zullen aangeklampt hebben
Conditionalis I
- ik zou aanklampen
- jij zou aanklampen
- hij/zij/het zou aanklampen
- wij zouden aanklampen
- jullie zouden aanklampen
- zij zouden aanklampen
Conditionalis II
- ik zou hebben aangeklampt
- jij zou hebben aangeklampt
- hij/zij/het zou hebben aangeklampt
- wij zouden hebben aangeklampt
- jullie zouden hebben aangeklampt
- zij zouden hebben aangeklampt
Imperatief
- jij klamp aan
- jullie klampt aan