Vervoeging van aanklinken
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik klink aan
- jij klinkt aan
- hij/zij/het klinkt aan
- wij klinken aan
- jullie klinken aan
- zij klinken aan
Onvoltooid verleden tijd
- ik klonk aan
- jij klonk aan
- hij/zij/het klonk aan
- wij klonken aan
- jullie klonken aan
- zij klonken aan
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb aangeklonken
- jij hebt aangeklonken
- hij/zij/het heeft aangeklonken
- wij hebben aangeklonken
- jullie hebben aangeklonken
- zij hebben aangeklonken
Voltooid verleden tijd
- ik had aangeklonken
- jij had aangeklonken
- hij/zij/het had aangeklonken
- wij hadden aangeklonken
- jullie hadden aangeklonken
- zij hadden aangeklonken
Toekomende tijd I
- ik zal aanklinken
- jij zult aanklinken
- hij/zij/het zal aanklinken
- wij zullen aanklinken
- jullie zullen aanklinken
- zij zullen aanklinken
Toekomende tijd II
- ik zal aangeklonken hebben
- jij zult aangeklonken hebben
- hij/zij/het zal aangeklonken hebben
- wij zullen aangeklonken hebben
- jullie zullen aangeklonken hebben
- zij zullen aangeklonken hebben
Conditionalis I
- ik zou aanklinken
- jij zou aanklinken
- hij/zij/het zou aanklinken
- wij zouden aanklinken
- jullie zouden aanklinken
- zij zouden aanklinken
Conditionalis II
- ik zou hebben aangeklonken
- jij zou hebben aangeklonken
- hij/zij/het zou hebben aangeklonken
- wij zouden hebben aangeklonken
- jullie zouden hebben aangeklonken
- zij zouden hebben aangeklonken
Imperatief
- jij klink aan
- jullie klinkt aan