Vervoeging van aanklossen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik klos aan
- jij klost aan
- hij/zij/het klost aan
- wij klossen aan
- jullie klossen aan
- zij klossen aan
Onvoltooid verleden tijd
- ik kloste aan
- jij kloste aan
- hij/zij/het kloste aan
- wij klosten aan
- jullie klosten aan
- zij klosten aan
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik ben aangeklost
- jij bent aangeklost
- hij/zij/het is aangeklost
- wij zijn aangeklost
- jullie zijn aangeklost
- zij zijn aangeklost
Voltooid verleden tijd
- ik was aangeklost
- jij was aangeklost
- hij/zij/het was aangeklost
- wij waren aangeklost
- jullie waren aangeklost
- zij waren aangeklost
Toekomende tijd I
- ik zal aanklossen
- jij zult aanklossen
- hij/zij/het zal aanklossen
- wij zullen aanklossen
- jullie zullen aanklossen
- zij zullen aanklossen
Toekomende tijd II
- ik zal aangeklost zijn
- jij zult aangeklost zijn
- hij/zij/het zal aangeklost zijn
- wij zullen aangeklost zijn
- jullie zullen aangeklost zijn
- zij zullen aangeklost zijn
Conditionalis I
- ik zou aanklossen
- jij zou aanklossen
- hij/zij/het zou aanklossen
- wij zouden aanklossen
- jullie zouden aanklossen
- zij zouden aanklossen
Conditionalis II
- ik zou zijn aangeklost
- jij zou zijn aangeklost
- hij/zij/het zou zijn aangeklost
- wij zouden zijn aangeklost
- jullie zouden zijn aangeklost
- zij zouden zijn aangeklost
Imperatief
- jij klos aan
- jullie klost aan