Vervoeging van aanleggen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik leg aan
    • jij legt aan
    • hij/zij/het legt aan
    • wij leggen aan
    • jullie leggen aan
    • zij leggen aan
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik legde aan
    • jij legde aan
    • hij/zij/het legde aan
    • wij legden aan
    • jullie legden aan
    • zij legden aan
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb aangelegd
    • jij hebt aangelegd
    • hij/zij/het heeft aangelegd
    • wij hebben aangelegd
    • jullie hebben aangelegd
    • zij hebben aangelegd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had aangelegd
    • jij had aangelegd
    • hij/zij/het had aangelegd
    • wij hadden aangelegd
    • jullie hadden aangelegd
    • zij hadden aangelegd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal aanleggen
    • jij zult aanleggen
    • hij/zij/het zal aanleggen
    • wij zullen aanleggen
    • jullie zullen aanleggen
    • zij zullen aanleggen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal aangelegd hebben
    • jij zult aangelegd hebben
    • hij/zij/het zal aangelegd hebben
    • wij zullen aangelegd hebben
    • jullie zullen aangelegd hebben
    • zij zullen aangelegd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou aanleggen
    • jij zou aanleggen
    • hij/zij/het zou aanleggen
    • wij zouden aanleggen
    • jullie zouden aanleggen
    • zij zouden aanleggen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben aangelegd
    • jij zou hebben aangelegd
    • hij/zij/het zou hebben aangelegd
    • wij zouden hebben aangelegd
    • jullie zouden hebben aangelegd
    • zij zouden hebben aangelegd
  • Imperatief

    • jij leg aan
    • jullie legt aan

Verwijzingen

Bekijk 5 definitie(s) van aanleggen