Vervoeging van aanlijnen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik lijn aan
- jij lijnt aan
- hij/zij/het lijnt aan
- wij lijnen aan
- jullie lijnen aan
- zij lijnen aan
Onvoltooid verleden tijd
- ik lijnde aan
- jij lijnde aan
- hij/zij/het lijnde aan
- wij lijnden aan
- jullie lijnden aan
- zij lijnden aan
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb aangelijnd
- jij hebt aangelijnd
- hij/zij/het heeft aangelijnd
- wij hebben aangelijnd
- jullie hebben aangelijnd
- zij hebben aangelijnd
Voltooid verleden tijd
- ik had aangelijnd
- jij had aangelijnd
- hij/zij/het had aangelijnd
- wij hadden aangelijnd
- jullie hadden aangelijnd
- zij hadden aangelijnd
Toekomende tijd I
- ik zal aanlijnen
- jij zult aanlijnen
- hij/zij/het zal aanlijnen
- wij zullen aanlijnen
- jullie zullen aanlijnen
- zij zullen aanlijnen
Toekomende tijd II
- ik zal aangelijnd hebben
- jij zult aangelijnd hebben
- hij/zij/het zal aangelijnd hebben
- wij zullen aangelijnd hebben
- jullie zullen aangelijnd hebben
- zij zullen aangelijnd hebben
Conditionalis I
- ik zou aanlijnen
- jij zou aanlijnen
- hij/zij/het zou aanlijnen
- wij zouden aanlijnen
- jullie zouden aanlijnen
- zij zouden aanlijnen
Conditionalis II
- ik zou hebben aangelijnd
- jij zou hebben aangelijnd
- hij/zij/het zou hebben aangelijnd
- wij zouden hebben aangelijnd
- jullie zouden hebben aangelijnd
- zij zouden hebben aangelijnd
Imperatief
- jij lijn aan
- jullie lijnt aan