Vervoeging van aanlonken
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik lonk aan
- jij lonkt aan
- hij/zij/het lonkt aan
- wij lonken aan
- jullie lonken aan
- zij lonken aan
Onvoltooid verleden tijd
- ik lonkte aan
- jij lonkte aan
- hij/zij/het lonkte aan
- wij lonkten aan
- jullie lonkten aan
- zij lonkten aan
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb aangelonkt
- jij hebt aangelonkt
- hij/zij/het heeft aangelonkt
- wij hebben aangelonkt
- jullie hebben aangelonkt
- zij hebben aangelonkt
Voltooid verleden tijd
- ik had aangelonkt
- jij had aangelonkt
- hij/zij/het had aangelonkt
- wij hadden aangelonkt
- jullie hadden aangelonkt
- zij hadden aangelonkt
Toekomende tijd I
- ik zal aanlonken
- jij zult aanlonken
- hij/zij/het zal aanlonken
- wij zullen aanlonken
- jullie zullen aanlonken
- zij zullen aanlonken
Toekomende tijd II
- ik zal aangelonkt hebben
- jij zult aangelonkt hebben
- hij/zij/het zal aangelonkt hebben
- wij zullen aangelonkt hebben
- jullie zullen aangelonkt hebben
- zij zullen aangelonkt hebben
Conditionalis I
- ik zou aanlonken
- jij zou aanlonken
- hij/zij/het zou aanlonken
- wij zouden aanlonken
- jullie zouden aanlonken
- zij zouden aanlonken
Conditionalis II
- ik zou hebben aangelonkt
- jij zou hebben aangelonkt
- hij/zij/het zou hebben aangelonkt
- wij zouden hebben aangelonkt
- jullie zouden hebben aangelonkt
- zij zouden hebben aangelonkt
Imperatief
- jij lonk aan
- jullie lonkt aan