Vervoeging van aanmatigen

Onbepaalde wijs (infinitief): aanmatigen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik matig aan
    • jij matigt aan
    • hij/zij/het matigt aan
    • wij matigen aan
    • jullie matigen aan
    • zij matigen aan
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik matigde aan
    • jij matigde aan
    • hij/zij/het matigde aan
    • wij matigden aan
    • jullie matigden aan
    • zij matigden aan
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb aangematigd
    • jij hebt aangematigd
    • hij/zij/het heeft aangematigd
    • wij hebben aangematigd
    • jullie hebben aangematigd
    • zij hebben aangematigd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had aangematigd
    • jij had aangematigd
    • hij/zij/het had aangematigd
    • wij hadden aangematigd
    • jullie hadden aangematigd
    • zij hadden aangematigd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal aanmatigen
    • jij zult aanmatigen
    • hij/zij/het zal aanmatigen
    • wij zullen aanmatigen
    • jullie zullen aanmatigen
    • zij zullen aanmatigen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal aangematigd hebben
    • jij zult aangematigd hebben
    • hij/zij/het zal aangematigd hebben
    • wij zullen aangematigd hebben
    • jullie zullen aangematigd hebben
    • zij zullen aangematigd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou aanmatigen
    • jij zou aanmatigen
    • hij/zij/het zou aanmatigen
    • wij zouden aanmatigen
    • jullie zouden aanmatigen
    • zij zouden aanmatigen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben aangematigd
    • jij zou hebben aangematigd
    • hij/zij/het zou hebben aangematigd
    • wij zouden hebben aangematigd
    • jullie zouden hebben aangematigd
    • zij zouden hebben aangematigd
  • Imperatief

    • jij matig aan
    • jullie matigt aan