Vervoeging van aanmonsteren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik monster aan
- jij monstert aan
- hij/zij/het monstert aan
- wij monsteren aan
- jullie monsteren aan
- zij monsteren aan
Onvoltooid verleden tijd
- ik monsterde aan
- jij monsterde aan
- hij/zij/het monsterde aan
- wij monsterden aan
- jullie monsterden aan
- zij monsterden aan
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb aangemonsterd
- jij hebt aangemonsterd
- hij/zij/het heeft aangemonsterd
- wij hebben aangemonsterd
- jullie hebben aangemonsterd
- zij hebben aangemonsterd
Voltooid verleden tijd
- ik had aangemonsterd
- jij had aangemonsterd
- hij/zij/het had aangemonsterd
- wij hadden aangemonsterd
- jullie hadden aangemonsterd
- zij hadden aangemonsterd
Toekomende tijd I
- ik zal aanmonsteren
- jij zult aanmonsteren
- hij/zij/het zal aanmonsteren
- wij zullen aanmonsteren
- jullie zullen aanmonsteren
- zij zullen aanmonsteren
Toekomende tijd II
- ik zal aangemonsterd hebben
- jij zult aangemonsterd hebben
- hij/zij/het zal aangemonsterd hebben
- wij zullen aangemonsterd hebben
- jullie zullen aangemonsterd hebben
- zij zullen aangemonsterd hebben
Conditionalis I
- ik zou aanmonsteren
- jij zou aanmonsteren
- hij/zij/het zou aanmonsteren
- wij zouden aanmonsteren
- jullie zouden aanmonsteren
- zij zouden aanmonsteren
Conditionalis II
- ik zou hebben aangemonsterd
- jij zou hebben aangemonsterd
- hij/zij/het zou hebben aangemonsterd
- wij zouden hebben aangemonsterd
- jullie zouden hebben aangemonsterd
- zij zouden hebben aangemonsterd
Imperatief
- jij monster aan
- jullie monstert aan