Vervoeging van aanmunten

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik munt aan
    • jij munt aan
    • hij/zij/het munt aan
    • wij munten aan
    • jullie munten aan
    • zij munten aan
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik muntte aan
    • jij muntte aan
    • hij/zij/het muntte aan
    • wij muntten aan
    • jullie muntten aan
    • zij muntten aan
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb aangemunt
    • jij hebt aangemunt
    • hij/zij/het heeft aangemunt
    • wij hebben aangemunt
    • jullie hebben aangemunt
    • zij hebben aangemunt
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had aangemunt
    • jij had aangemunt
    • hij/zij/het had aangemunt
    • wij hadden aangemunt
    • jullie hadden aangemunt
    • zij hadden aangemunt
  • Toekomende tijd I

    • ik zal aanmunten
    • jij zult aanmunten
    • hij/zij/het zal aanmunten
    • wij zullen aanmunten
    • jullie zullen aanmunten
    • zij zullen aanmunten
  • Toekomende tijd II

    • ik zal aangemunt hebben
    • jij zult aangemunt hebben
    • hij/zij/het zal aangemunt hebben
    • wij zullen aangemunt hebben
    • jullie zullen aangemunt hebben
    • zij zullen aangemunt hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou aanmunten
    • jij zou aanmunten
    • hij/zij/het zou aanmunten
    • wij zouden aanmunten
    • jullie zouden aanmunten
    • zij zouden aanmunten
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben aangemunt
    • jij zou hebben aangemunt
    • hij/zij/het zou hebben aangemunt
    • wij zouden hebben aangemunt
    • jullie zouden hebben aangemunt
    • zij zouden hebben aangemunt
  • Imperatief

    • jij munt aan
    • jullie munt aan

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van aanmunten