Vervoeging van aanmunten

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik munt aan
  • jij munt aan
  • hij/zij/het munt aan
  • wij munten aan
  • jullie munten aan
  • zij munten aan

Indicativo presente

  • yo troquelo
  • troquelas
  • él/ella troquela
  • nosotros troquelamos
  • vosotros troqueláis
  • ellos/ellas troquelan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik muntte aan
  • jij muntte aan
  • hij/zij/het muntte aan
  • wij muntten aan
  • jullie muntten aan
  • zij muntten aan

Indefinido

  • yo troquelé
  • troquelaste
  • él/ella troqueló
  • nosotros troquelamos
  • vosotros troquelasteis
  • ellos/ellas troquelaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb aangemunt
  • jij hebt aangemunt
  • hij/zij/het heeft aangemunt
  • wij hebben aangemunt
  • jullie hebben aangemunt
  • zij hebben aangemunt

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he troquelado
  • has troquelado
  • él/ella ha troquelado
  • nosotros hemos troquelado
  • vosotros habéis troquelado
  • ellos/ellas han troquelado

Voltooid verleden tijd

  • ik had aangemunt
  • jij had aangemunt
  • hij/zij/het had aangemunt
  • wij hadden aangemunt
  • jullie hadden aangemunt
  • zij hadden aangemunt

Pluscuamperfecto

  • yo había troquelado
  • habías troquelado
  • él/ella había troquelado
  • nosotros habíamos troquelado
  • vosotros habíais troquelado
  • ellos/ellas habían troquelado

Toekomende tijd I

  • ik zal aanmunten
  • jij zult aanmunten
  • hij/zij/het zal aanmunten
  • wij zullen aanmunten
  • jullie zullen aanmunten
  • zij zullen aanmunten

Futuro I

  • yo troquelaré
  • troquelarás
  • él/ella troquelará
  • nosotros troquelaremos
  • vosotros troquelaréis
  • ellos/ellas troquelarán

Toekomende tijd II

  • ik zal aangemunt hebben
  • jij zult aangemunt hebben
  • hij/zij/het zal aangemunt hebben
  • wij zullen aangemunt hebben
  • jullie zullen aangemunt hebben
  • zij zullen aangemunt hebben

Futuro perfecto

  • yo habré troquelado
  • habrás troquelado
  • él/ella habrá troquelado
  • nosotros habremos troquelado
  • vosotros habréis troquelado
  • ellos/ellas habrán troquelado

Conditionalis I

  • ik zou aanmunten
  • jij zou aanmunten
  • hij/zij/het zou aanmunten
  • wij zouden aanmunten
  • jullie zouden aanmunten
  • zij zouden aanmunten

Condicional

  • yo troquelaría
  • troquelarías
  • él/ella troquelaría
  • nosotros troquelaríamos
  • vosotros troquelaríais
  • ellos/ellas troquelarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben aangemunt
  • jij zou hebben aangemunt
  • hij/zij/het zou hebben aangemunt
  • wij zouden hebben aangemunt
  • jullie zouden hebben aangemunt
  • zij zouden hebben aangemunt

Condicional perfecto

  • yo habría troquelado
  • habrías troquelado
  • él/ella habría troquelado
  • nosotros habríamos troquelado
  • vosotros habríais troquelado
  • ellos/ellas habrían troquelado

Imperatief

  • jij munt aan
  • jullie munt aan

Imperativo presente

  • troquela
  • vosotros troquelad

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van aanmunten