Vervoeging van aanpalen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • hij/zij/het paalt aan
    • zij palen aan
  • Onvoltooid verleden tijd

    • hij/zij/het paalde aan
    • zij paalden aan
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • hij/zij/het heeft aangepaald
    • zij hebben aangepaald
  • Voltooid verleden tijd

    • hij/zij/het had aangepaald
    • zij hadden aangepaald
  • Toekomende tijd I

    • hij/zij/het zal aanpalen
    • zij zult aanpalen
  • Toekomende tijd II

    • hij/zij/het zal aangepaald hebben
    • zij zult aangepaald hebben
  • Conditionalis I

    • hij/zij/het zal aanpalen
    • zij zullen aanpalen
  • Conditionalis II

    • hij/zij/het zal hebben aangepaald
    • zij zullen hebben aangepaald