Vervoeging van aanprijzen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik prijs aan
- jij prijst aan
- hij/zij/het prijst aan
- wij prijzen aan
- jullie prijzen aan
- zij prijzen aan
Onvoltooid verleden tijd
- ik prees aan
- jij prees aan
- hij/zij/het prees aan
- wij prezen aan
- jullie prezen aan
- zij prezen aan
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb aangeprezen
- jij hebt aangeprezen
- hij/zij/het heeft aangeprezen
- wij hebben aangeprezen
- jullie hebben aangeprezen
- zij hebben aangeprezen
Voltooid verleden tijd
- ik had aangeprezen
- jij had aangeprezen
- hij/zij/het had aangeprezen
- wij hadden aangeprezen
- jullie hadden aangeprezen
- zij hadden aangeprezen
Toekomende tijd I
- ik zal aanprijzen
- jij zult aanprijzen
- hij/zij/het zal aanprijzen
- wij zullen aanprijzen
- jullie zullen aanprijzen
- zij zullen aanprijzen
Toekomende tijd II
- ik zal aangeprezen hebben
- jij zult aangeprezen hebben
- hij/zij/het zal aangeprezen hebben
- wij zullen aangeprezen hebben
- jullie zullen aangeprezen hebben
- zij zullen aangeprezen hebben
Conditionalis I
- ik zou aanprijzen
- jij zou aanprijzen
- hij/zij/het zou aanprijzen
- wij zouden aanprijzen
- jullie zouden aanprijzen
- zij zouden aanprijzen
Conditionalis II
- ik zou hebben aangeprezen
- jij zou hebben aangeprezen
- hij/zij/het zou hebben aangeprezen
- wij zouden hebben aangeprezen
- jullie zouden hebben aangeprezen
- zij zouden hebben aangeprezen
Imperatief
- jij prijs aan
- jullie prijst aan