Vervoeging van aanraden
Onbepaalde wijs (infinitief): aanraden
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik raad aan
- jij raadt aan
- hij/zij/het raadt aan
- wij raden aan
- jullie raden aan
- zij raden aan
Présent
- je conseille
- tu conseilles
- il/elle conseille
- nous conseillons
- vous conseillez
- ils/elles conseillent
Onvoltooid verleden tijd
- ik ried aan
- jij ried aan
- hij/zij/het ried aan
- wij rieden aan
- jullie rieden aan
- zij rieden aan
Indicatif imparfait
- je conseillais
- tu conseillais
- il/elle conseillait
- nous conseillions
- vous conseilliez
- ils/elles conseillaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb aangeraden
- jij hebt aangeraden
- hij/zij/het heeft aangeraden
- wij hebben aangeraden
- jullie hebben aangeraden
- zij hebben aangeraden
Indicatif passé composé
- j'ai conseillé
- tu as conseillé
- il/elle a conseillé
- nous avons conseillé
- vous avez conseillé
- ils/elles ont conseillé
Voltooid verleden tijd
- ik had aangeraden
- jij had aangeraden
- hij/zij/het had aangeraden
- wij hadden aangeraden
- jullie hadden aangeraden
- zij hadden aangeraden
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais conseillé
- tu avais conseillé
- il/elle avait conseillé
- nous avions conseillé
- vous aviez conseillé
- ils/elles avaient conseillé
Toekomende tijd I
- ik zal aanraden
- jij zult aanraden
- hij/zij/het zal aanraden
- wij zullen aanraden
- jullie zullen aanraden
- zij zullen aanraden
Indicatif futur
- je conseillerai
- tu conseilleras
- il/elle conseillera
- nous conseillerons
- vous conseillerez
- ils/elles conseilleront
Toekomende tijd II
- ik zal aangeraden hebben
- jij zult aangeraden hebben
- hij/zij/het zal aangeraden hebben
- wij zullen aangeraden hebben
- jullie zullen aangeraden hebben
- zij zullen aangeraden hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai conseillé
- tu auras conseillé
- il/elle aura conseillé
- nous aurons conseillé
- vous aurez conseillé
- ils/elles auront conseillé
Conditionalis I
- ik zou aanraden
- jij zou aanraden
- hij/zij/het zou aanraden
- wij zouden aanraden
- jullie zouden aanraden
- zij zouden aanraden
Conditionnel présent
- je conseillerais
- tu conseillerais
- il/elle conseillerait
- nous conseillerions
- vous conseilleriez
- ils/elles conseilleraient
Conditionalis II
- ik zou hebben aangeraden
- jij zou hebben aangeraden
- hij/zij/het zou hebben aangeraden
- wij zouden hebben aangeraden
- jullie zouden hebben aangeraden
- zij zouden hebben aangeraden
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais conseillé
- tu aurais conseillé
- il/elle aurait conseillé
- nous aurions conseillé
- vous auriez conseillé
- ils/elles auraient conseillé
Imperatief
- jij raad aan
- jullie raadt aan
Impératif
- tu conseille
- vous conseillez