Vervoeging van aanrichten
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik richt aan
- jij richt aan
- hij/zij/het richt aan
- wij richten aan
- jullie richten aan
- zij richten aan
Onvoltooid verleden tijd
- ik richtte aan
- jij richtte aan
- hij/zij/het richtte aan
- wij richtten aan
- jullie richtten aan
- zij richtten aan
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb aangericht
- jij hebt aangericht
- hij/zij/het heeft aangericht
- wij hebben aangericht
- jullie hebben aangericht
- zij hebben aangericht
Voltooid verleden tijd
- ik had aangericht
- jij had aangericht
- hij/zij/het had aangericht
- wij hadden aangericht
- jullie hadden aangericht
- zij hadden aangericht
Toekomende tijd I
- ik zal aanrichten
- jij zult aanrichten
- hij/zij/het zal aanrichten
- wij zullen aanrichten
- jullie zullen aanrichten
- zij zullen aanrichten
Toekomende tijd II
- ik zal aangericht hebben
- jij zult aangericht hebben
- hij/zij/het zal aangericht hebben
- wij zullen aangericht hebben
- jullie zullen aangericht hebben
- zij zullen aangericht hebben
Conditionalis I
- ik zou aanrichten
- jij zou aanrichten
- hij/zij/het zou aanrichten
- wij zouden aanrichten
- jullie zouden aanrichten
- zij zouden aanrichten
Conditionalis II
- ik zou hebben aangericht
- jij zou hebben aangericht
- hij/zij/het zou hebben aangericht
- wij zouden hebben aangericht
- jullie zouden hebben aangericht
- zij zouden hebben aangericht
Imperatief
- jij richt aan
- jullie richt aan