Vervoeging van aanslaan
Onbepaalde wijs (infinitief): aanslaan
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik sla aan
- jij slaat aan
- hij/zij/het slaat aan
- wij slaan aan
- jullie slaan aan
- zij slaan aan
Present
- I root
- you root
- he/she/it roots
- we root
- you root
- they root
Onvoltooid verleden tijd
- ik sloeg aan
- jij sloeg aan
- hij/zij/het sloeg aan
- wij sloegen aan
- jullie sloegen aan
- zij sloegen aan
Simple past
- I rooted
- you rooted
- he/she/it rooted
- we rooted
- you rooted
- they rooted
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb aangeslagen
- jij hebt aangeslagen
- hij/zij/het heeft aangeslagen
- wij hebben aangeslagen
- jullie hebben aangeslagen
- zij hebben aangeslagen
Present perfect
- I have rooted
- you have rooted
- he/she/it has rooted
- we have rooted
- you have rooted
- they have rooted
Voltooid verleden tijd
- ik had aangeslagen
- jij had aangeslagen
- hij/zij/het had aangeslagen
- wij hadden aangeslagen
- jullie hadden aangeslagen
- zij hadden aangeslagen
Past perfect
- I had rooted
- you had rooted
- he/she/it had rooted
- we had rooted
- you had rooted
- they had rooted
Toekomende tijd I
- ik zal aanslaan
- jij zult aanslaan
- hij/zij/het zal aanslaan
- wij zullen aanslaan
- jullie zullen aanslaan
- zij zullen aanslaan
Future
- I will root
- you will root
- he/she/it will root
- we will root
- you will root
- they will root
Toekomende tijd II
- ik zal aangeslagen hebben
- jij zult aangeslagen hebben
- hij/zij/het zal aangeslagen hebben
- wij zullen aangeslagen hebben
- jullie zullen aangeslagen hebben
- zij zullen aangeslagen hebben
Future perfect
- I will have rooted
- you will have rooted
- he/she/it will have rooted
- we will have rooted
- you will have rooted
- they will have rooted
Conditionalis I
- ik zou aanslaan
- jij zou aanslaan
- hij/zij/het zou aanslaan
- wij zouden aanslaan
- jullie zouden aanslaan
- zij zouden aanslaan
Conditional present
- I would root
- you would root
- he/she/it would root
- we would root
- you would root
- they would root
Conditionalis II
- ik zou hebben aangeslagen
- jij zou hebben aangeslagen
- hij/zij/het zou hebben aangeslagen
- wij zouden hebben aangeslagen
- jullie zouden hebben aangeslagen
- zij zouden hebben aangeslagen
Conditional perfect
- I would have rooted
- you would have rooted
- he/she/it would have rooted
- we would have rooted
- you would have rooted
- they would have rooted
Imperatief
- jij sla aan
- jullie slaat aan
Imperative
- you root
- you root