Vervoeging van aanslaan
Onbepaalde wijs (infinitief): aanslaan
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik sla aan
- jij slaat aan
- hij/zij/het slaat aan
- wij slaan aan
- jullie slaan aan
- zij slaan aan
Indicativo presente
- yo ladro
- tú ladras
- él/ella ladra
- nosotros ladramos
- vosotros ladráis
- ellos/ellas ladran
Onvoltooid verleden tijd
- ik sloeg aan
- jij sloeg aan
- hij/zij/het sloeg aan
- wij sloegen aan
- jullie sloegen aan
- zij sloegen aan
Indefinido
- yo ladré
- tú ladraste
- él/ella ladró
- nosotros ladramos
- vosotros ladrasteis
- ellos/ellas ladraron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb aangeslagen
- jij hebt aangeslagen
- hij/zij/het heeft aangeslagen
- wij hebben aangeslagen
- jullie hebben aangeslagen
- zij hebben aangeslagen
Pretérito perfecto compuesto
- yo he ladrado
- tú has ladrado
- él/ella ha ladrado
- nosotros hemos ladrado
- vosotros habéis ladrado
- ellos/ellas han ladrado
Voltooid verleden tijd
- ik had aangeslagen
- jij had aangeslagen
- hij/zij/het had aangeslagen
- wij hadden aangeslagen
- jullie hadden aangeslagen
- zij hadden aangeslagen
Pluscuamperfecto
- yo había ladrado
- tú habías ladrado
- él/ella había ladrado
- nosotros habíamos ladrado
- vosotros habíais ladrado
- ellos/ellas habían ladrado
Toekomende tijd I
- ik zal aanslaan
- jij zult aanslaan
- hij/zij/het zal aanslaan
- wij zullen aanslaan
- jullie zullen aanslaan
- zij zullen aanslaan
Futuro I
- yo ladraré
- tú ladrarás
- él/ella ladrará
- nosotros ladraremos
- vosotros ladraréis
- ellos/ellas ladrarán
Toekomende tijd II
- ik zal aangeslagen hebben
- jij zult aangeslagen hebben
- hij/zij/het zal aangeslagen hebben
- wij zullen aangeslagen hebben
- jullie zullen aangeslagen hebben
- zij zullen aangeslagen hebben
Futuro perfecto
- yo habré ladrado
- tú habrás ladrado
- él/ella habrá ladrado
- nosotros habremos ladrado
- vosotros habréis ladrado
- ellos/ellas habrán ladrado
Conditionalis I
- ik zou aanslaan
- jij zou aanslaan
- hij/zij/het zou aanslaan
- wij zouden aanslaan
- jullie zouden aanslaan
- zij zouden aanslaan
Condicional
- yo ladraría
- tú ladrarías
- él/ella ladraría
- nosotros ladraríamos
- vosotros ladraríais
- ellos/ellas ladrarían
Conditionalis II
- ik zou hebben aangeslagen
- jij zou hebben aangeslagen
- hij/zij/het zou hebben aangeslagen
- wij zouden hebben aangeslagen
- jullie zouden hebben aangeslagen
- zij zouden hebben aangeslagen
Condicional perfecto
- yo habría ladrado
- tú habrías ladrado
- él/ella habría ladrado
- nosotros habríamos ladrado
- vosotros habríais ladrado
- ellos/ellas habrían ladrado
Imperatief
- jij sla aan
- jullie slaat aan
Imperativo presente
- tú ladra
- vosotros ladrad