Vervoeging van aansnijden

Onbepaalde wijs (infinitief): aansnijden

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik snijd aan
  • jij snijdt aan
  • hij/zij/het snijdt aan
  • wij snijden aan
  • jullie snijden aan
  • zij snijden aan

Indicativo presente

  • yo deciento
  • decientas
  • él/ella decienta
  • nosotros decentamos
  • vosotros decentáis
  • ellos/ellas decientan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik sneed aan
  • jij sneed aan
  • hij/zij/het sneed aan
  • wij sneden aan
  • jullie sneden aan
  • zij sneden aan

Indefinido

  • yo decenté
  • decentaste
  • él/ella decentó
  • nosotros decentamos
  • vosotros decentasteis
  • ellos/ellas decentaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb aangesneden
  • jij hebt aangesneden
  • hij/zij/het heeft aangesneden
  • wij hebben aangesneden
  • jullie hebben aangesneden
  • zij hebben aangesneden

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he decentado
  • has decentado
  • él/ella ha decentado
  • nosotros hemos decentado
  • vosotros habéis decentado
  • ellos/ellas han decentado

Voltooid verleden tijd

  • ik had aangesneden
  • jij had aangesneden
  • hij/zij/het had aangesneden
  • wij hadden aangesneden
  • jullie hadden aangesneden
  • zij hadden aangesneden

Pluscuamperfecto

  • yo había decentado
  • habías decentado
  • él/ella había decentado
  • nosotros habíamos decentado
  • vosotros habíais decentado
  • ellos/ellas habían decentado

Toekomende tijd I

  • ik zal aansnijden
  • jij zult aansnijden
  • hij/zij/het zal aansnijden
  • wij zullen aansnijden
  • jullie zullen aansnijden
  • zij zullen aansnijden

Futuro I

  • yo decentaré
  • decentarás
  • él/ella decentará
  • nosotros decentaremos
  • vosotros decentaréis
  • ellos/ellas decentarán

Toekomende tijd II

  • ik zal aangesneden hebben
  • jij zult aangesneden hebben
  • hij/zij/het zal aangesneden hebben
  • wij zullen aangesneden hebben
  • jullie zullen aangesneden hebben
  • zij zullen aangesneden hebben

Futuro perfecto

  • yo habré decentado
  • habrás decentado
  • él/ella habrá decentado
  • nosotros habremos decentado
  • vosotros habréis decentado
  • ellos/ellas habrán decentado

Conditionalis I

  • ik zou aansnijden
  • jij zou aansnijden
  • hij/zij/het zou aansnijden
  • wij zouden aansnijden
  • jullie zouden aansnijden
  • zij zouden aansnijden

Condicional

  • yo decentaría
  • decentarías
  • él/ella decentaría
  • nosotros decentaríamos
  • vosotros decentaríais
  • ellos/ellas decentarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben aangesneden
  • jij zou hebben aangesneden
  • hij/zij/het zou hebben aangesneden
  • wij zouden hebben aangesneden
  • jullie zouden hebben aangesneden
  • zij zouden hebben aangesneden

Condicional perfecto

  • yo habría decentado
  • habrías decentado
  • él/ella habría decentado
  • nosotros habríamos decentado
  • vosotros habríais decentado
  • ellos/ellas habrían decentado

Imperatief

  • jij snijd aan
  • jullie snijdt aan

Imperativo presente

  • decienta
  • vosotros decentad

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van aansnijden