Vervoeging van aanstaan
Onbepaalde wijs (infinitief): aanstaan
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik sta aan
- jij staat aan
- hij/zij/het staat aan
- wij staan aan
- jullie staan aan
- zij staan aan
Presente
- io piaccio
- tu piaci
- lui/lei/Lei piace
- noi piacciamo
- voi/Voi piacete
- loro/Loro piacciono
Onvoltooid verleden tijd
- ik stond aan
- jij stond aan
- hij/zij/het stond aan
- wij stonden aan
- jullie stonden aan
- zij stonden aan
Imperfetto
- io piacevo
- tu piacevi
- lui/lei/Lei piaceva
- noi piacevamo
- voi/Voi piacevate
- loro/Loro piacevano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb aangestaan
- jij hebt aangestaan
- hij/zij/het heeft aangestaan
- wij hebben aangestaan
- jullie hebben aangestaan
- zij hebben aangestaan
Passato prossimo
- io sono piaciuto
- tu sei piaciuto
- lui/lei/Lei è piaciuto
- noi siamo piaciuti
- voi/Voi siete piaciuti
- loro/Loro sono piaciuti
Voltooid verleden tijd
- ik had aangestaan
- jij had aangestaan
- hij/zij/het had aangestaan
- wij hadden aangestaan
- jullie hadden aangestaan
- zij hadden aangestaan
Trapassato prossimo
- io ero piaciuto
- tu eri piaciuto
- lui/lei/Lei era piaciuto
- noi eravamo piaciuti
- voi/Voi eravate piaciuti
- loro/Loro erano piaciuti
Toekomende tijd I
- ik zal aanstaan
- jij zult aanstaan
- hij/zij/het zal aanstaan
- wij zullen aanstaan
- jullie zullen aanstaan
- zij zullen aanstaan
Futuro semplice
- io piacerò
- tu piacerai
- lui/lei/Lei piacerà
- noi piaceremo
- voi/Voi piacerete
- loro/Loro piaceranno
Toekomende tijd II
- ik zal aangestaan hebben
- jij zult aangestaan hebben
- hij/zij/het zal aangestaan hebben
- wij zullen aangestaan hebben
- jullie zullen aangestaan hebben
- zij zullen aangestaan hebben
Futuro anteriore
- io sarò piaciuto
- tu sarai piaciuto
- lui/lei/Lei sarà piaciuto
- noi saremo piaciuti
- voi/Voi sarete piaciuti
- loro/Loro saranno piaciuti
Conditionalis I
- ik zou aanstaan
- jij zou aanstaan
- hij/zij/het zou aanstaan
- wij zouden aanstaan
- jullie zouden aanstaan
- zij zouden aanstaan
Condizionale presente
- io piacerei
- tu piaceresti
- lui/lei/Lei piacerebbe
- noi piaceremmo
- voi/Voi piacereste
- loro/Loro piacerebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben aangestaan
- jij zou hebben aangestaan
- hij/zij/het zou hebben aangestaan
- wij zouden hebben aangestaan
- jullie zouden hebben aangestaan
- zij zouden hebben aangestaan
Condizionale passato
- io sarei piaciuto
- tu saresti piaciuto
- lui/lei/Lei sarebbe piaciuto
- noi saremmo piaciuti
- voi/Voi sareste piaciuti
- loro/Loro sarebbero piaciuti
Imperatief
- jij sta aan
- jullie staat aan
Imperativo
- tu piaci
- voi/Voi piacete