Vervoeging van aanstellen

Onbepaalde wijs (infinitief): aanstellen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik stel aan
    • jij stelt aan
    • hij/zij/het stelt aan
    • wij stellen aan
    • jullie stellen aan
    • zij stellen aan
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik stelde aan
    • jij stelde aan
    • hij/zij/het stelde aan
    • wij stelden aan
    • jullie stelden aan
    • zij stelden aan
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb aangesteld
    • jij hebt aangesteld
    • hij/zij/het heeft aangesteld
    • wij hebben aangesteld
    • jullie hebben aangesteld
    • zij hebben aangesteld
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had aangesteld
    • jij had aangesteld
    • hij/zij/het had aangesteld
    • wij hadden aangesteld
    • jullie hadden aangesteld
    • zij hadden aangesteld
  • Toekomende tijd I

    • ik zal aanstellen
    • jij zult aanstellen
    • hij/zij/het zal aanstellen
    • wij zullen aanstellen
    • jullie zullen aanstellen
    • zij zullen aanstellen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal aangesteld hebben
    • jij zult aangesteld hebben
    • hij/zij/het zal aangesteld hebben
    • wij zullen aangesteld hebben
    • jullie zullen aangesteld hebben
    • zij zullen aangesteld hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou aanstellen
    • jij zou aanstellen
    • hij/zij/het zou aanstellen
    • wij zouden aanstellen
    • jullie zouden aanstellen
    • zij zouden aanstellen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben aangesteld
    • jij zou hebben aangesteld
    • hij/zij/het zou hebben aangesteld
    • wij zouden hebben aangesteld
    • jullie zouden hebben aangesteld
    • zij zouden hebben aangesteld
  • Imperatief

    • jij stel aan
    • jullie stelt aan

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van aanstellen