Vervoeging van aanstellen

Onbepaalde wijs (infinitief): aanstellen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik stel aan
  • jij stelt aan
  • hij/zij/het stelt aan
  • wij stellen aan
  • jullie stellen aan
  • zij stellen aan

Present

  • I appoint
  • you appoint
  • he/she/it appoints
  • we appoint
  • you appoint
  • they appoint

Onvoltooid verleden tijd

  • ik stelde aan
  • jij stelde aan
  • hij/zij/het stelde aan
  • wij stelden aan
  • jullie stelden aan
  • zij stelden aan

Simple past

  • I appointed
  • you appointed
  • he/she/it appointed
  • we appointed
  • you appointed
  • they appointed

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb aangesteld
  • jij hebt aangesteld
  • hij/zij/het heeft aangesteld
  • wij hebben aangesteld
  • jullie hebben aangesteld
  • zij hebben aangesteld

Present perfect

  • I have appointed
  • you have appointed
  • he/she/it has appointed
  • we have appointed
  • you have appointed
  • they have appointed

Voltooid verleden tijd

  • ik had aangesteld
  • jij had aangesteld
  • hij/zij/het had aangesteld
  • wij hadden aangesteld
  • jullie hadden aangesteld
  • zij hadden aangesteld

Past perfect

  • I had appointed
  • you had appointed
  • he/she/it had appointed
  • we had appointed
  • you had appointed
  • they had appointed

Toekomende tijd I

  • ik zal aanstellen
  • jij zult aanstellen
  • hij/zij/het zal aanstellen
  • wij zullen aanstellen
  • jullie zullen aanstellen
  • zij zullen aanstellen

Future

  • I will appoint
  • you will appoint
  • he/she/it will appoint
  • we will appoint
  • you will appoint
  • they will appoint

Toekomende tijd II

  • ik zal aangesteld hebben
  • jij zult aangesteld hebben
  • hij/zij/het zal aangesteld hebben
  • wij zullen aangesteld hebben
  • jullie zullen aangesteld hebben
  • zij zullen aangesteld hebben

Future perfect

  • I will have appointed
  • you will have appointed
  • he/she/it will have appointed
  • we will have appointed
  • you will have appointed
  • they will have appointed

Conditionalis I

  • ik zou aanstellen
  • jij zou aanstellen
  • hij/zij/het zou aanstellen
  • wij zouden aanstellen
  • jullie zouden aanstellen
  • zij zouden aanstellen

Conditional present

  • I would appoint
  • you would appoint
  • he/she/it would appoint
  • we would appoint
  • you would appoint
  • they would appoint

Conditionalis II

  • ik zou hebben aangesteld
  • jij zou hebben aangesteld
  • hij/zij/het zou hebben aangesteld
  • wij zouden hebben aangesteld
  • jullie zouden hebben aangesteld
  • zij zouden hebben aangesteld

Conditional perfect

  • I would have appointed
  • you would have appointed
  • he/she/it would have appointed
  • we would have appointed
  • you would have appointed
  • they would have appointed

Imperatief

  • jij stel aan
  • jullie stelt aan

Imperative

  • you appoint
  • you appoint

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van aanstellen