Vervoeging van aansterken

Onbepaalde wijs (infinitief): aansterken

Vertaling: wiedererstarken

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik sterk aan
  • jij sterkt aan
  • hij/zij/het sterkt aan
  • wij sterken aan
  • jullie sterken aan
  • zij sterken aan

Präsens Indikativ

  • ich erstarke wieder
  • du erstarkst wieder
  • er/sie/es erstarkt wieder
  • wir erstarken wieder
  • ihr erstarkt wieder
  • sie erstarken wieder

Onvoltooid verleden tijd

  • ik sterkte aan
  • jij sterkte aan
  • hij/zij/het sterkte aan
  • wij sterkten aan
  • jullie sterkten aan
  • zij sterkten aan

Präteritum Indikativ

  • ich erstarkte wieder
  • du erstarktest wieder
  • er/sie/es erstarkte wieder
  • wir erstarkten wieder
  • ihr erstarktet wieder
  • sie erstarkten wieder

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik ben aangesterkt
  • jij bent aangesterkt
  • hij/zij/het is aangesterkt
  • wij zijn aangesterkt
  • jullie zijn aangesterkt
  • zij zijn aangesterkt

Perfekt Indikativ

  • ich bin wiedererstarkt
  • du bist wiedererstarkt
  • er/sie/es ist wiedererstarkt
  • wir sind wiedererstarkt
  • ihr seid wiedererstarkt
  • sie sind wiedererstarkt

Voltooid verleden tijd

  • ik was aangesterkt
  • jij was aangesterkt
  • hij/zij/het was aangesterkt
  • wij waren aangesterkt
  • jullie waren aangesterkt
  • zij waren aangesterkt

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich war wiedererstarkt
  • du warst wiedererstarkt
  • er/sie/es war wiedererstarkt
  • wir waren wiedererstarkt
  • ihr wart wiedererstarkt
  • sie waren wiedererstarkt

Toekomende tijd I

  • ik zal aansterken
  • jij zult aansterken
  • hij/zij/het zal aansterken
  • wij zullen aansterken
  • jullie zullen aansterken
  • zij zullen aansterken

Futur I Indikativ

  • ich werde wiedererstarken
  • du wirst wiedererstarken
  • er/sie/es wird wiedererstarken
  • wir werden wiedererstarken
  • ihr werdet wiedererstarken
  • sie werden wiedererstarken

Toekomende tijd II

  • ik zal aangesterkt zijn
  • jij zult aangesterkt zijn
  • hij/zij/het zal aangesterkt zijn
  • wij zullen aangesterkt zijn
  • jullie zullen aangesterkt zijn
  • zij zullen aangesterkt zijn

Futur II Indikativ

  • ich werde wiedererstarkt sein
  • du wirst wiedererstarkt sein
  • er/sie/es wird wiedererstarkt sein
  • wir werden wiedererstarkt sein
  • ihr werdet wiedererstarkt sein
  • sie werden wiedererstarkt sein

Conditionalis I

  • ik zou aansterken
  • jij zou aansterken
  • hij/zij/het zou aansterken
  • wij zouden aansterken
  • jullie zouden aansterken
  • zij zouden aansterken

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde wiedererstarken
  • du würdest wiedererstarken
  • er/sie/es würde wiedererstarken
  • wir würden wiedererstarken
  • ihr würdet wiedererstarken
  • sie würden wiedererstarken

Conditionalis II

  • ik zou zijn aangesterkt
  • jij zou zijn aangesterkt
  • hij/zij/het zou zijn aangesterkt
  • wij zouden zijn aangesterkt
  • jullie zouden zijn aangesterkt
  • zij zouden zijn aangesterkt

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde wiedererstarkt sein
  • du würdest wiedererstarkt sein
  • er/sie/es würde wiedererstarkt sein
  • wir würden wiedererstarkt sein
  • ihr würdet wiedererstarkt sein
  • sie würden wiedererstarkt sein

Imperatief

  • jij sterk aan
  • jullie sterkt aan

Imperativ

  • du erstarke wieder
  • ihr erstarkt wieder

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van aansterken