Vervoeging van aanstippen

Onbepaalde wijs (infinitief): aanstippen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik stip aan
  • jij stipt aan
  • hij/zij/het stipt aan
  • wij stippen aan
  • jullie stippen aan
  • zij stippen aan

Present

  • I dot
  • you dot
  • he/she/it dots
  • we dot
  • you dot
  • they dot

Onvoltooid verleden tijd

  • ik stipte aan
  • jij stipte aan
  • hij/zij/het stipte aan
  • wij stipten aan
  • jullie stipten aan
  • zij stipten aan

Simple past

  • I dotted
  • you dotted
  • he/she/it dotted
  • we dotted
  • you dotted
  • they dotted

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb aangestipt
  • jij hebt aangestipt
  • hij/zij/het heeft aangestipt
  • wij hebben aangestipt
  • jullie hebben aangestipt
  • zij hebben aangestipt

Present perfect

  • I have dotted
  • you have dotted
  • he/she/it has dotted
  • we have dotted
  • you have dotted
  • they have dotted

Voltooid verleden tijd

  • ik had aangestipt
  • jij had aangestipt
  • hij/zij/het had aangestipt
  • wij hadden aangestipt
  • jullie hadden aangestipt
  • zij hadden aangestipt

Past perfect

  • I had dotted
  • you had dotted
  • he/she/it had dotted
  • we had dotted
  • you had dotted
  • they had dotted

Toekomende tijd I

  • ik zal aanstippen
  • jij zult aanstippen
  • hij/zij/het zal aanstippen
  • wij zullen aanstippen
  • jullie zullen aanstippen
  • zij zullen aanstippen

Future

  • I will dot
  • you will dot
  • he/she/it will dot
  • we will dot
  • you will dot
  • they will dot

Toekomende tijd II

  • ik zal aangestipt hebben
  • jij zult aangestipt hebben
  • hij/zij/het zal aangestipt hebben
  • wij zullen aangestipt hebben
  • jullie zullen aangestipt hebben
  • zij zullen aangestipt hebben

Future perfect

  • I will have dotted
  • you will have dotted
  • he/she/it will have dotted
  • we will have dotted
  • you will have dotted
  • they will have dotted

Conditionalis I

  • ik zou aanstippen
  • jij zou aanstippen
  • hij/zij/het zou aanstippen
  • wij zouden aanstippen
  • jullie zouden aanstippen
  • zij zouden aanstippen

Conditional present

  • I would dot
  • you would dot
  • he/she/it would dot
  • we would dot
  • you would dot
  • they would dot

Conditionalis II

  • ik zou hebben aangestipt
  • jij zou hebben aangestipt
  • hij/zij/het zou hebben aangestipt
  • wij zouden hebben aangestipt
  • jullie zouden hebben aangestipt
  • zij zouden hebben aangestipt

Conditional perfect

  • I would have dotted
  • you would have dotted
  • he/she/it would have dotted
  • we would have dotted
  • you would have dotted
  • they would have dotted

Imperatief

  • jij stip aan
  • jullie stipt aan

Imperative

  • you dot
  • you dot

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van aanstippen