Vervoeging van aanstoten

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik stoot aan
    • jij stoot aan
    • hij/zij/het stoot aan
    • wij stoten aan
    • jullie stoten aan
    • zij stoten aan
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik stiet aan
    • jij stiet aan
    • hij/zij/het stiet aan
    • wij stieten aan
    • jullie stieten aan
    • zij stieten aan
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb aangestoten
    • jij hebt aangestoten
    • hij/zij/het heeft aangestoten
    • wij hebben aangestoten
    • jullie hebben aangestoten
    • zij hebben aangestoten
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had aangestoten
    • jij had aangestoten
    • hij/zij/het had aangestoten
    • wij hadden aangestoten
    • jullie hadden aangestoten
    • zij hadden aangestoten
  • Toekomende tijd I

    • ik zal aanstoten
    • jij zult aanstoten
    • hij/zij/het zal aanstoten
    • wij zullen aanstoten
    • jullie zullen aanstoten
    • zij zullen aanstoten
  • Toekomende tijd II

    • ik zal aangestoten hebben
    • jij zult aangestoten hebben
    • hij/zij/het zal aangestoten hebben
    • wij zullen aangestoten hebben
    • jullie zullen aangestoten hebben
    • zij zullen aangestoten hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou aanstoten
    • jij zou aanstoten
    • hij/zij/het zou aanstoten
    • wij zouden aanstoten
    • jullie zouden aanstoten
    • zij zouden aanstoten
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben aangestoten
    • jij zou hebben aangestoten
    • hij/zij/het zou hebben aangestoten
    • wij zouden hebben aangestoten
    • jullie zouden hebben aangestoten
    • zij zouden hebben aangestoten
  • Imperatief

    • jij stoot aan
    • jullie stoot aan

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van aanstoten