Vervoeging van aantreffen
Onbepaalde wijs (infinitief): aantreffen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik tref aan
- jij treft aan
- hij/zij/het treft aan
- wij treffen aan
- jullie treffen aan
- zij treffen aan
Präsens Indikativ
- ich treffe an
- du triffst an
- er/sie/es trifft an
- wir treffen an
- ihr trefft an
- sie treffen an
Onvoltooid verleden tijd
- ik trof aan
- jij trof aan
- hij/zij/het trof aan
- wij troffen aan
- jullie troffen aan
- zij troffen aan
Präteritum Indikativ
- ich traf an
- du trafst an
- er/sie/es traf an
- wir trafen an
- ihr traft an
- sie trafen an
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb aangetroffen
- jij hebt aangetroffen
- hij/zij/het heeft aangetroffen
- wij hebben aangetroffen
- jullie hebben aangetroffen
- zij hebben aangetroffen
Perfekt Indikativ
- ich habe angetroffen
- du hast angetroffen
- er/sie/es hat angetroffen
- wir haben angetroffen
- ihr habt angetroffen
- sie haben angetroffen
Voltooid verleden tijd
- ik had aangetroffen
- jij had aangetroffen
- hij/zij/het had aangetroffen
- wij hadden aangetroffen
- jullie hadden aangetroffen
- zij hadden aangetroffen
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte angetroffen
- du hattest angetroffen
- er/sie/es hatte angetroffen
- wir hatten angetroffen
- ihr hattet angetroffen
- sie hatten angetroffen
Toekomende tijd I
- ik zal aantreffen
- jij zult aantreffen
- hij/zij/het zal aantreffen
- wij zullen aantreffen
- jullie zullen aantreffen
- zij zullen aantreffen
Futur I Indikativ
- ich werde antreffen
- du wirst antreffen
- er/sie/es wird antreffen
- wir werden antreffen
- ihr werdet antreffen
- sie werden antreffen
Toekomende tijd II
- ik zal aangetroffen hebben
- jij zult aangetroffen hebben
- hij/zij/het zal aangetroffen hebben
- wij zullen aangetroffen hebben
- jullie zullen aangetroffen hebben
- zij zullen aangetroffen hebben
Futur II Indikativ
- ich werde angetroffen haben
- du wirst angetroffen haben
- er/sie/es wird angetroffen haben
- wir werden angetroffen haben
- ihr werdet angetroffen haben
- sie werden angetroffen haben
Conditionalis I
- ik zou aantreffen
- jij zou aantreffen
- hij/zij/het zou aantreffen
- wij zouden aantreffen
- jullie zouden aantreffen
- zij zouden aantreffen
Futur I Konjunktiv II
- ich würde antreffen
- du würdest antreffen
- er/sie/es würde antreffen
- wir würden antreffen
- ihr würdet antreffen
- sie würden antreffen
Conditionalis II
- ik zou hebben aangetroffen
- jij zou hebben aangetroffen
- hij/zij/het zou hebben aangetroffen
- wij zouden hebben aangetroffen
- jullie zouden hebben aangetroffen
- zij zouden hebben aangetroffen
Futur II Konjunktiv II
- ich würde angetroffen haben
- du würdest angetroffen haben
- er/sie/es würde angetroffen haben
- wir würden angetroffen haben
- ihr würdet angetroffen haben
- sie würden angetroffen haben