Vervoeging van aantreffen
Onbepaalde wijs (infinitief): aantreffen
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik tref aan
- jij treft aan
- hij/zij/het treft aan
- wij treffen aan
- jullie treffen aan
- zij treffen aan
Presente
- io incontro
- tu incontri
- lui/lei/Lei incontra
- noi incontriamo
- voi/Voi incontrate
- loro/Loro incontrano
Onvoltooid verleden tijd
- ik trof aan
- jij trof aan
- hij/zij/het trof aan
- wij troffen aan
- jullie troffen aan
- zij troffen aan
Imperfetto
- io incontravo
- tu incontravi
- lui/lei/Lei incontrava
- noi incontravamo
- voi/Voi incontravate
- loro/Loro incontravano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb aangetroffen
- jij hebt aangetroffen
- hij/zij/het heeft aangetroffen
- wij hebben aangetroffen
- jullie hebben aangetroffen
- zij hebben aangetroffen
Passato prossimo
- io ho incontrato
- tu hai incontrato
- lui/lei/Lei ha incontrato
- noi abbiamo incontrato
- voi/Voi avete incontrato
- loro/Loro hanno incontrato
Voltooid verleden tijd
- ik had aangetroffen
- jij had aangetroffen
- hij/zij/het had aangetroffen
- wij hadden aangetroffen
- jullie hadden aangetroffen
- zij hadden aangetroffen
Trapassato prossimo
- io avevo incontrato
- tu avevi incontrato
- lui/lei/Lei aveva incontrato
- noi avevamo incontrato
- voi/Voi avevate incontrato
- loro/Loro avevano incontrato
Toekomende tijd I
- ik zal aantreffen
- jij zult aantreffen
- hij/zij/het zal aantreffen
- wij zullen aantreffen
- jullie zullen aantreffen
- zij zullen aantreffen
Futuro semplice
- io incontrerò
- tu incontrerai
- lui/lei/Lei incontrerà
- noi incontreremo
- voi/Voi incontrerete
- loro/Loro incontreranno
Toekomende tijd II
- ik zal aangetroffen hebben
- jij zult aangetroffen hebben
- hij/zij/het zal aangetroffen hebben
- wij zullen aangetroffen hebben
- jullie zullen aangetroffen hebben
- zij zullen aangetroffen hebben
Futuro anteriore
- io avrò incontrato
- tu avrai incontrato
- lui/lei/Lei avrà incontrato
- noi avremo incontrato
- voi/Voi avrete incontrato
- loro/Loro avranno incontrato
Conditionalis I
- ik zou aantreffen
- jij zou aantreffen
- hij/zij/het zou aantreffen
- wij zouden aantreffen
- jullie zouden aantreffen
- zij zouden aantreffen
Condizionale presente
- io incontrerei
- tu incontreresti
- lui/lei/Lei incontrerebbe
- noi incontreremmo
- voi/Voi incontrereste
- loro/Loro incontrerebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben aangetroffen
- jij zou hebben aangetroffen
- hij/zij/het zou hebben aangetroffen
- wij zouden hebben aangetroffen
- jullie zouden hebben aangetroffen
- zij zouden hebben aangetroffen
Condizionale passato
- io avrei incontrato
- tu avresti incontrato
- lui/lei/Lei avrebbe incontrato
- noi avremmo incontrato
- voi/Voi avreste incontrato
- loro/Loro avrebbero incontrato