Vervoeging van aanvaarden

Onbepaalde wijs (infinitief): aanvaarden

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik aanvaard
    • jij aanvaardt
    • hij/zij/het aanvaardt
    • wij aanvaarden
    • jullie aanvaarden
    • zij aanvaarden
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik aanvaardde
    • jij aanvaardde
    • hij/zij/het aanvaardde
    • wij aanvaardden
    • jullie aanvaardden
    • zij aanvaardden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb aanvaard
    • jij hebt aanvaard
    • hij/zij/het heeft aanvaard
    • wij hebben aanvaard
    • jullie hebben aanvaard
    • zij hebben aanvaard
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had aanvaard
    • jij had aanvaard
    • hij/zij/het had aanvaard
    • wij hadden aanvaard
    • jullie hadden aanvaard
    • zij hadden aanvaard
  • Toekomende tijd I

    • ik zal aanvaarden
    • jij zult aanvaarden
    • hij/zij/het zal aanvaarden
    • wij zullen aanvaarden
    • jullie zullen aanvaarden
    • zij zullen aanvaarden
  • Toekomende tijd II

    • ik zal aanvaard hebben
    • jij zult aanvaard hebben
    • hij/zij/het zal aanvaard hebben
    • wij zullen aanvaard hebben
    • jullie zullen aanvaard hebben
    • zij zullen aanvaard hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou aanvaarden
    • jij zou aanvaarden
    • hij/zij/het zou aanvaarden
    • wij zouden aanvaarden
    • jullie zouden aanvaarden
    • zij zouden aanvaarden
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben aanvaard
    • jij zou hebben aanvaard
    • hij/zij/het zou hebben aanvaard
    • wij zouden hebben aanvaard
    • jullie zouden hebben aanvaard
    • zij zouden hebben aanvaard
  • Imperatief

    • jij aanvaard
    • jullie aanvaardt

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van aanvaarden