Vervoeging van aanvullen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik vul aan
    • jij vult aan
    • hij/zij/het vult aan
    • wij vullen aan
    • jullie vullen aan
    • zij vullen aan
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik vulde aan
    • jij vulde aan
    • hij/zij/het vulde aan
    • wij vulden aan
    • jullie vulden aan
    • zij vulden aan
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb aangevuld
    • jij hebt aangevuld
    • hij/zij/het heeft aangevuld
    • wij hebben aangevuld
    • jullie hebben aangevuld
    • zij hebben aangevuld
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had aangevuld
    • jij had aangevuld
    • hij/zij/het had aangevuld
    • wij hadden aangevuld
    • jullie hadden aangevuld
    • zij hadden aangevuld
  • Toekomende tijd I

    • ik zal aanvullen
    • jij zult aanvullen
    • hij/zij/het zal aanvullen
    • wij zullen aanvullen
    • jullie zullen aanvullen
    • zij zullen aanvullen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal aangevuld hebben
    • jij zult aangevuld hebben
    • hij/zij/het zal aangevuld hebben
    • wij zullen aangevuld hebben
    • jullie zullen aangevuld hebben
    • zij zullen aangevuld hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou aanvullen
    • jij zou aanvullen
    • hij/zij/het zou aanvullen
    • wij zouden aanvullen
    • jullie zouden aanvullen
    • zij zouden aanvullen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben aangevuld
    • jij zou hebben aangevuld
    • hij/zij/het zou hebben aangevuld
    • wij zouden hebben aangevuld
    • jullie zouden hebben aangevuld
    • zij zouden hebben aangevuld
  • Imperatief

    • jij vul aan
    • jullie vult aan

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van aanvullen