Vervoeging van aanwandelen
Onbepaalde wijs (infinitief): aanwandelen
Er is helaas geen Duitse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik wandel aan
- jij wandelt aan
- hij/zij/het wandelt aan
- wij wandelen aan
- jullie wandelen aan
- zij wandelen aan
Onvoltooid verleden tijd
- ik wandelde aan
- jij wandelde aan
- hij/zij/het wandelde aan
- wij wandelden aan
- jullie wandelden aan
- zij wandelden aan
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb aangewandeld
- jij hebt aangewandeld
- hij/zij/het heeft aangewandeld
- wij hebben aangewandeld
- jullie hebben aangewandeld
- zij hebben aangewandeld
Voltooid verleden tijd
- ik had aangewandeld
- jij had aangewandeld
- hij/zij/het had aangewandeld
- wij hadden aangewandeld
- jullie hadden aangewandeld
- zij hadden aangewandeld
Toekomende tijd I
- ik zal aanwandelen
- jij zult aanwandelen
- hij/zij/het zal aanwandelen
- wij zullen aanwandelen
- jullie zullen aanwandelen
- zij zullen aanwandelen
Toekomende tijd II
- ik zal aangewandeld hebben
- jij zult aangewandeld hebben
- hij/zij/het zal aangewandeld hebben
- wij zullen aangewandeld hebben
- jullie zullen aangewandeld hebben
- zij zullen aangewandeld hebben
Conditionalis I
- ik zou aanwandelen
- jij zou aanwandelen
- hij/zij/het zou aanwandelen
- wij zouden aanwandelen
- jullie zouden aanwandelen
- zij zouden aanwandelen
Conditionalis II
- ik zou hebben aangewandeld
- jij zou hebben aangewandeld
- hij/zij/het zou hebben aangewandeld
- wij zouden hebben aangewandeld
- jullie zouden hebben aangewandeld
- zij zouden hebben aangewandeld
Imperatief
- jij wandel aan
- jullie wandelt aan