Vervoeging van aanwenden

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik wend aan
    • jij wendt aan
    • hij/zij/het wendt aan
    • wij wenden aan
    • jullie wenden aan
    • zij wenden aan
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik wendde aan
    • jij wendde aan
    • hij/zij/het wendde aan
    • wij wendden aan
    • jullie wendden aan
    • zij wendden aan
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb aangewend
    • jij hebt aangewend
    • hij/zij/het heeft aangewend
    • wij hebben aangewend
    • jullie hebben aangewend
    • zij hebben aangewend
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had aangewend
    • jij had aangewend
    • hij/zij/het had aangewend
    • wij hadden aangewend
    • jullie hadden aangewend
    • zij hadden aangewend
  • Toekomende tijd I

    • ik zal aanwenden
    • jij zult aanwenden
    • hij/zij/het zal aanwenden
    • wij zullen aanwenden
    • jullie zullen aanwenden
    • zij zullen aanwenden
  • Toekomende tijd II

    • ik zal aangewend hebben
    • jij zult aangewend hebben
    • hij/zij/het zal aangewend hebben
    • wij zullen aangewend hebben
    • jullie zullen aangewend hebben
    • zij zullen aangewend hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou aanwenden
    • jij zou aanwenden
    • hij/zij/het zou aanwenden
    • wij zouden aanwenden
    • jullie zouden aanwenden
    • zij zouden aanwenden
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben aangewend
    • jij zou hebben aangewend
    • hij/zij/het zou hebben aangewend
    • wij zouden hebben aangewend
    • jullie zouden hebben aangewend
    • zij zouden hebben aangewend
  • Imperatief

    • jij wend aan
    • jullie wendt aan

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van aanwenden