Vervoeging van aanzetten

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik zet aan
    • jij zet aan
    • hij/zij/het zet aan
    • wij zetten aan
    • jullie zetten aan
    • zij zetten aan
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik zette aan
    • jij zette aan
    • hij/zij/het zette aan
    • wij zetten aan
    • jullie zetten aan
    • zij zetten aan
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb aangezet
    • jij hebt aangezet
    • hij/zij/het heeft aangezet
    • wij hebben aangezet
    • jullie hebben aangezet
    • zij hebben aangezet
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had aangezet
    • jij had aangezet
    • hij/zij/het had aangezet
    • wij hadden aangezet
    • jullie hadden aangezet
    • zij hadden aangezet
  • Toekomende tijd I

    • ik zal aanzetten
    • jij zult aanzetten
    • hij/zij/het zal aanzetten
    • wij zullen aanzetten
    • jullie zullen aanzetten
    • zij zullen aanzetten
  • Toekomende tijd II

    • ik zal aangezet hebben
    • jij zult aangezet hebben
    • hij/zij/het zal aangezet hebben
    • wij zullen aangezet hebben
    • jullie zullen aangezet hebben
    • zij zullen aangezet hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou aanzetten
    • jij zou aanzetten
    • hij/zij/het zou aanzetten
    • wij zouden aanzetten
    • jullie zouden aanzetten
    • zij zouden aanzetten
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben aangezet
    • jij zou hebben aangezet
    • hij/zij/het zou hebben aangezet
    • wij zouden hebben aangezet
    • jullie zouden hebben aangezet
    • zij zouden hebben aangezet
  • Imperatief

    • jij zet aan
    • jullie zet aan

Verwijzingen

Bekijk 8 definitie(s) van aanzetten