Vervoeging van aanzitten
Onbepaalde wijs (infinitief): aanzitten
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik zit aan
- jij zit aan
- hij/zij/het zit aan
- wij zitten aan
- jullie zitten aan
- zij zitten aan
Präsens Indikativ
- ich streife
- du streifst
- er/sie/es streift
- wir streifen
- ihr streift
- sie streifen
Onvoltooid verleden tijd
- ik zat aan
- jij zat aan
- hij/zij/het zat aan
- wij zaten aan
- jullie zaten aan
- zij zaten aan
Präteritum Indikativ
- ich streifte
- du streiftest
- er/sie/es streifte
- wir streiften
- ihr streiftet
- sie streiften
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb aangezeten
- jij hebt aangezeten
- hij/zij/het heeft aangezeten
- wij hebben aangezeten
- jullie hebben aangezeten
- zij hebben aangezeten
Perfekt Indikativ
- ich habe gestreift
- du hast gestreift
- er/sie/es hat gestreift
- wir haben gestreift
- ihr habt gestreift
- sie haben gestreift
Voltooid verleden tijd
- ik had aangezeten
- jij had aangezeten
- hij/zij/het had aangezeten
- wij hadden aangezeten
- jullie hadden aangezeten
- zij hadden aangezeten
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte gestreift
- du hattest gestreift
- er/sie/es hatte gestreift
- wir hatten gestreift
- ihr hattet gestreift
- sie hatten gestreift
Toekomende tijd I
- ik zal aanzitten
- jij zult aanzitten
- hij/zij/het zal aanzitten
- wij zullen aanzitten
- jullie zullen aanzitten
- zij zullen aanzitten
Futur I Indikativ
- ich werde streifen
- du wirst streifen
- er/sie/es wird streifen
- wir werden streifen
- ihr werdet streifen
- sie werden streifen
Toekomende tijd II
- ik zal aangezeten hebben
- jij zult aangezeten hebben
- hij/zij/het zal aangezeten hebben
- wij zullen aangezeten hebben
- jullie zullen aangezeten hebben
- zij zullen aangezeten hebben
Futur II Indikativ
- ich werde gestreift haben
- du wirst gestreift haben
- er/sie/es wird gestreift haben
- wir werden gestreift haben
- ihr werdet gestreift haben
- sie werden gestreift haben
Conditionalis I
- ik zou aanzitten
- jij zou aanzitten
- hij/zij/het zou aanzitten
- wij zouden aanzitten
- jullie zouden aanzitten
- zij zouden aanzitten
Futur I Konjunktiv II
- ich würde streifen
- du würdest streifen
- er/sie/es würde streifen
- wir würden streifen
- ihr würdet streifen
- sie würden streifen
Conditionalis II
- ik zou hebben aangezeten
- jij zou hebben aangezeten
- hij/zij/het zou hebben aangezeten
- wij zouden hebben aangezeten
- jullie zouden hebben aangezeten
- zij zouden hebben aangezeten
Futur II Konjunktiv II
- ich würde gestreift haben
- du würdest gestreift haben
- er/sie/es würde gestreift haben
- wir würden gestreift haben
- ihr würdet gestreift haben
- sie würden gestreift haben
Imperatief
- jij zit aan
- jullie zit aan
Imperativ
- du streif(e)
- ihr streift