Vervoeging van aderlaten

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik laat ader
    • jij laat ader
    • hij/zij/het laat ader
    • wij laten ader
    • jullie laten ader
    • zij laten ader
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik liet ader
    • jij liet ader
    • hij/zij/het liet ader
    • wij lieten ader
    • jullie lieten ader
    • zij lieten ader
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb adergelaten
    • jij hebt adergelaten
    • hij/zij/het heeft adergelaten
    • wij hebben adergelaten
    • jullie hebben adergelaten
    • zij hebben adergelaten
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had adergelaten
    • jij had adergelaten
    • hij/zij/het had adergelaten
    • wij hadden adergelaten
    • jullie hadden adergelaten
    • zij hadden adergelaten
  • Toekomende tijd I

    • ik zal aderlaten
    • jij zult aderlaten
    • hij/zij/het zal aderlaten
    • wij zullen aderlaten
    • jullie zullen aderlaten
    • zij zullen aderlaten
  • Toekomende tijd II

    • ik zal adergelaten hebben
    • jij zult adergelaten hebben
    • hij/zij/het zal adergelaten hebben
    • wij zullen adergelaten hebben
    • jullie zullen adergelaten hebben
    • zij zullen adergelaten hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou aderlaten
    • jij zou aderlaten
    • hij/zij/het zou aderlaten
    • wij zouden aderlaten
    • jullie zouden aderlaten
    • zij zouden aderlaten
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben adergelaten
    • jij zou hebben adergelaten
    • hij/zij/het zou hebben adergelaten
    • wij zouden hebben adergelaten
    • jullie zouden hebben adergelaten
    • zij zouden hebben adergelaten
  • Imperatief

    • jij laat ader
    • jullie laat ader

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van aderlaten