Vervoeging van aderlaten

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik laat ader
  • jij laat ader
  • hij/zij/het laat ader
  • wij laten ader
  • jullie laten ader
  • zij laten ader

Present

  • I bleed
  • you bleed
  • he/she/it bleeds
  • we bleed
  • you bleed
  • they bleed

Onvoltooid verleden tijd

  • ik liet ader
  • jij liet ader
  • hij/zij/het liet ader
  • wij lieten ader
  • jullie lieten ader
  • zij lieten ader

Simple past

  • I bled
  • you bled
  • he/she/it bled
  • we bled
  • you bled
  • they bled

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb adergelaten
  • jij hebt adergelaten
  • hij/zij/het heeft adergelaten
  • wij hebben adergelaten
  • jullie hebben adergelaten
  • zij hebben adergelaten

Present perfect

  • I have bled
  • you have bled
  • he/she/it has bled
  • we have bled
  • you have bled
  • they have bled

Voltooid verleden tijd

  • ik had adergelaten
  • jij had adergelaten
  • hij/zij/het had adergelaten
  • wij hadden adergelaten
  • jullie hadden adergelaten
  • zij hadden adergelaten

Past perfect

  • I had bled
  • you had bled
  • he/she/it had bled
  • we had bled
  • you had bled
  • they had bled

Toekomende tijd I

  • ik zal aderlaten
  • jij zult aderlaten
  • hij/zij/het zal aderlaten
  • wij zullen aderlaten
  • jullie zullen aderlaten
  • zij zullen aderlaten

Future

  • I will bleed
  • you will bleed
  • he/she/it will bleed
  • we will bleed
  • you will bleed
  • they will bleed

Toekomende tijd II

  • ik zal adergelaten hebben
  • jij zult adergelaten hebben
  • hij/zij/het zal adergelaten hebben
  • wij zullen adergelaten hebben
  • jullie zullen adergelaten hebben
  • zij zullen adergelaten hebben

Future perfect

  • I will have bled
  • you will have bled
  • he/she/it will have bled
  • we will have bled
  • you will have bled
  • they will have bled

Conditionalis I

  • ik zou aderlaten
  • jij zou aderlaten
  • hij/zij/het zou aderlaten
  • wij zouden aderlaten
  • jullie zouden aderlaten
  • zij zouden aderlaten

Conditional present

  • I would bleed
  • you would bleed
  • he/she/it would bleed
  • we would bleed
  • you would bleed
  • they would bleed

Conditionalis II

  • ik zou hebben adergelaten
  • jij zou hebben adergelaten
  • hij/zij/het zou hebben adergelaten
  • wij zouden hebben adergelaten
  • jullie zouden hebben adergelaten
  • zij zouden hebben adergelaten

Conditional perfect

  • I would have bled
  • you would have bled
  • he/she/it would have bled
  • we would have bled
  • you would have bled
  • they would have bled

Imperatief

  • jij laat ader
  • jullie laat ader

Imperative

  • you bleed
  • you bleed

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van aderlaten