Vervoeging van afbakenen
Onbepaalde wijs (infinitief): afbakenen
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik baken af
- jij bakent af
- hij/zij/het bakent af
- wij bakenen af
- jullie bakenen af
- zij bakenen af
Presente
- io delimito
- tu delimiti
- lui/lei/Lei delimita
- noi delimitiamo
- voi/Voi delimitate
- loro/Loro delimitano
Onvoltooid verleden tijd
- ik bakende af
- jij bakende af
- hij/zij/het bakende af
- wij bakenden af
- jullie bakenden af
- zij bakenden af
Imperfetto
- io delimitavo
- tu delimitavi
- lui/lei/Lei delimitava
- noi delimitavamo
- voi/Voi delimitavate
- loro/Loro delimitavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgebakend
- jij hebt afgebakend
- hij/zij/het heeft afgebakend
- wij hebben afgebakend
- jullie hebben afgebakend
- zij hebben afgebakend
Passato prossimo
- io ho delimitato
- tu hai delimitato
- lui/lei/Lei ha delimitato
- noi abbiamo delimitato
- voi/Voi avete delimitato
- loro/Loro hanno delimitato
Voltooid verleden tijd
- ik had afgebakend
- jij had afgebakend
- hij/zij/het had afgebakend
- wij hadden afgebakend
- jullie hadden afgebakend
- zij hadden afgebakend
Trapassato prossimo
- io avevo delimitato
- tu avevi delimitato
- lui/lei/Lei aveva delimitato
- noi avevamo delimitato
- voi/Voi avevate delimitato
- loro/Loro avevano delimitato
Toekomende tijd I
- ik zal afbakenen
- jij zult afbakenen
- hij/zij/het zal afbakenen
- wij zullen afbakenen
- jullie zullen afbakenen
- zij zullen afbakenen
Futuro semplice
- io delimiterò
- tu delimiterai
- lui/lei/Lei delimiterà
- noi delimiteremo
- voi/Voi delimiterete
- loro/Loro delimiteranno
Toekomende tijd II
- ik zal afgebakend hebben
- jij zult afgebakend hebben
- hij/zij/het zal afgebakend hebben
- wij zullen afgebakend hebben
- jullie zullen afgebakend hebben
- zij zullen afgebakend hebben
Futuro anteriore
- io avrò delimitato
- tu avrai delimitato
- lui/lei/Lei avrà delimitato
- noi avremo delimitato
- voi/Voi avrete delimitato
- loro/Loro avranno delimitato
Conditionalis I
- ik zou afbakenen
- jij zou afbakenen
- hij/zij/het zou afbakenen
- wij zouden afbakenen
- jullie zouden afbakenen
- zij zouden afbakenen
Condizionale presente
- io delimiterei
- tu delimiteresti
- lui/lei/Lei delimiterebbe
- noi delimiteremmo
- voi/Voi delimitereste
- loro/Loro delimiterebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben afgebakend
- jij zou hebben afgebakend
- hij/zij/het zou hebben afgebakend
- wij zouden hebben afgebakend
- jullie zouden hebben afgebakend
- zij zouden hebben afgebakend
Condizionale passato
- io avrei delimitato
- tu avresti delimitato
- lui/lei/Lei avrebbe delimitato
- noi avremmo delimitato
- voi/Voi avreste delimitato
- loro/Loro avrebbero delimitato
Imperatief
- jij baken af
- jullie bakent af
Imperativo
- tu delimita
- voi/Voi delimitate