Vervoeging van afbeitelen

Onbepaalde wijs (infinitief): afbeitelen

Er is helaas geen Italiaanse vertaling gevonden.

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik beitel af
    • jij beitelt af
    • hij/zij/het beitelt af
    • wij beitelen af
    • jullie beitelen af
    • zij beitelen af
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik beitelde af
    • jij beitelde af
    • hij/zij/het beitelde af
    • wij beitelden af
    • jullie beitelden af
    • zij beitelden af
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb afgebeiteld
    • jij hebt afgebeiteld
    • hij/zij/het heeft afgebeiteld
    • wij hebben afgebeiteld
    • jullie hebben afgebeiteld
    • zij hebben afgebeiteld
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had afgebeiteld
    • jij had afgebeiteld
    • hij/zij/het had afgebeiteld
    • wij hadden afgebeiteld
    • jullie hadden afgebeiteld
    • zij hadden afgebeiteld
  • Toekomende tijd I

    • ik zal afbeitelen
    • jij zult afbeitelen
    • hij/zij/het zal afbeitelen
    • wij zullen afbeitelen
    • jullie zullen afbeitelen
    • zij zullen afbeitelen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal afgebeiteld hebben
    • jij zult afgebeiteld hebben
    • hij/zij/het zal afgebeiteld hebben
    • wij zullen afgebeiteld hebben
    • jullie zullen afgebeiteld hebben
    • zij zullen afgebeiteld hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou afbeitelen
    • jij zou afbeitelen
    • hij/zij/het zou afbeitelen
    • wij zouden afbeitelen
    • jullie zouden afbeitelen
    • zij zouden afbeitelen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben afgebeiteld
    • jij zou hebben afgebeiteld
    • hij/zij/het zou hebben afgebeiteld
    • wij zouden hebben afgebeiteld
    • jullie zouden hebben afgebeiteld
    • zij zouden hebben afgebeiteld
  • Imperatief

    • jij beitel af
    • jullie beitelt af