Vervoeging van afbestellen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bestel af
- jij bestelt af
- hij/zij/het bestelt af
- wij bestellen af
- jullie bestellen af
- zij bestellen af
Onvoltooid verleden tijd
- ik bestelde af
- jij bestelde af
- hij/zij/het bestelde af
- wij bestelden af
- jullie bestelden af
- zij bestelden af
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afbesteld
- jij hebt afbesteld
- hij/zij/het heeft afbesteld
- wij hebben afbesteld
- jullie hebben afbesteld
- zij hebben afbesteld
Voltooid verleden tijd
- ik had afbesteld
- jij had afbesteld
- hij/zij/het had afbesteld
- wij hadden afbesteld
- jullie hadden afbesteld
- zij hadden afbesteld
Toekomende tijd I
- ik zal afbestellen
- jij zult afbestellen
- hij/zij/het zal afbestellen
- wij zullen afbestellen
- jullie zullen afbestellen
- zij zullen afbestellen
Toekomende tijd II
- ik zal afbesteld hebben
- jij zult afbesteld hebben
- hij/zij/het zal afbesteld hebben
- wij zullen afbesteld hebben
- jullie zullen afbesteld hebben
- zij zullen afbesteld hebben
Conditionalis I
- ik zou afbestellen
- jij zou afbestellen
- hij/zij/het zou afbestellen
- wij zouden afbestellen
- jullie zouden afbestellen
- zij zouden afbestellen
Conditionalis II
- ik zou hebben afbesteld
- jij zou hebben afbesteld
- hij/zij/het zou hebben afbesteld
- wij zouden hebben afbesteld
- jullie zouden hebben afbesteld
- zij zouden hebben afbesteld
Imperatief
- jij bestel af
- jullie bestelt af