Vervoeging van afbluffen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik bluf af
    • jij bluft af
    • hij/zij/het bluft af
    • wij bluffen af
    • jullie bluffen af
    • zij bluffen af
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik blufte af
    • jij blufte af
    • hij/zij/het blufte af
    • wij bluften af
    • jullie bluften af
    • zij bluften af
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb afgebluft
    • jij hebt afgebluft
    • hij/zij/het heeft afgebluft
    • wij hebben afgebluft
    • jullie hebben afgebluft
    • zij hebben afgebluft
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had afgebluft
    • jij had afgebluft
    • hij/zij/het had afgebluft
    • wij hadden afgebluft
    • jullie hadden afgebluft
    • zij hadden afgebluft
  • Toekomende tijd I

    • ik zal afbluffen
    • jij zult afbluffen
    • hij/zij/het zal afbluffen
    • wij zullen afbluffen
    • jullie zullen afbluffen
    • zij zullen afbluffen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal afgebluft hebben
    • jij zult afgebluft hebben
    • hij/zij/het zal afgebluft hebben
    • wij zullen afgebluft hebben
    • jullie zullen afgebluft hebben
    • zij zullen afgebluft hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou afbluffen
    • jij zou afbluffen
    • hij/zij/het zou afbluffen
    • wij zouden afbluffen
    • jullie zouden afbluffen
    • zij zouden afbluffen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben afgebluft
    • jij zou hebben afgebluft
    • hij/zij/het zou hebben afgebluft
    • wij zouden hebben afgebluft
    • jullie zouden hebben afgebluft
    • zij zouden hebben afgebluft
  • Imperatief

    • jij bluf af
    • jullie bluft af

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van afbluffen