Vervoeging van afbranden

Vertaling: quemar

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik brand af
  • jij brandt af
  • hij/zij/het brandt af
  • wij branden af
  • jullie branden af
  • zij branden af

Indicativo presente

  • yo quemo
  • quemas
  • él/ella quema
  • nosotros quemamos
  • vosotros quemáis
  • ellos/ellas queman

Onvoltooid verleden tijd

  • ik brandde af
  • jij brandde af
  • hij/zij/het brandde af
  • wij brandden af
  • jullie brandden af
  • zij brandden af

Indefinido

  • yo quemé
  • quemaste
  • él/ella quemó
  • nosotros quemamos
  • vosotros quemasteis
  • ellos/ellas quemaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb afgebrand
  • jij hebt afgebrand
  • hij/zij/het heeft afgebrand
  • wij hebben afgebrand
  • jullie hebben afgebrand
  • zij hebben afgebrand

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he quemado
  • has quemado
  • él/ella ha quemado
  • nosotros hemos quemado
  • vosotros habéis quemado
  • ellos/ellas han quemado

Voltooid verleden tijd

  • ik had afgebrand
  • jij had afgebrand
  • hij/zij/het had afgebrand
  • wij hadden afgebrand
  • jullie hadden afgebrand
  • zij hadden afgebrand

Pluscuamperfecto

  • yo había quemado
  • habías quemado
  • él/ella había quemado
  • nosotros habíamos quemado
  • vosotros habíais quemado
  • ellos/ellas habían quemado

Toekomende tijd I

  • ik zal afbranden
  • jij zult afbranden
  • hij/zij/het zal afbranden
  • wij zullen afbranden
  • jullie zullen afbranden
  • zij zullen afbranden

Futuro I

  • yo quemaré
  • quemarás
  • él/ella quemará
  • nosotros quemaremos
  • vosotros quemaréis
  • ellos/ellas quemarán

Toekomende tijd II

  • ik zal afgebrand hebben
  • jij zult afgebrand hebben
  • hij/zij/het zal afgebrand hebben
  • wij zullen afgebrand hebben
  • jullie zullen afgebrand hebben
  • zij zullen afgebrand hebben

Futuro perfecto

  • yo habré quemado
  • habrás quemado
  • él/ella habrá quemado
  • nosotros habremos quemado
  • vosotros habréis quemado
  • ellos/ellas habrán quemado

Conditionalis I

  • ik zou afbranden
  • jij zou afbranden
  • hij/zij/het zou afbranden
  • wij zouden afbranden
  • jullie zouden afbranden
  • zij zouden afbranden

Condicional

  • yo quemaría
  • quemarías
  • él/ella quemaría
  • nosotros quemaríamos
  • vosotros quemaríais
  • ellos/ellas quemarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben afgebrand
  • jij zou hebben afgebrand
  • hij/zij/het zou hebben afgebrand
  • wij zouden hebben afgebrand
  • jullie zouden hebben afgebrand
  • zij zouden hebben afgebrand

Condicional perfecto

  • yo habría quemado
  • habrías quemado
  • él/ella habría quemado
  • nosotros habríamos quemado
  • vosotros habríais quemado
  • ellos/ellas habrían quemado

Imperatief

  • jij brand af
  • jullie brandt af

Imperativo presente

  • quema
  • vosotros quemad

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van afbranden