Vervoeging van afbreken
Onbepaalde wijs (infinitief): afbreken
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik breek af
- jij breekt af
- hij/zij/het breekt af
- wij breken af
- jullie breken af
- zij breken af
Présent
- je cueille
- tu cueilles
- il/elle cueille
- nous cueillons
- vous cueillez
- ils/elles cueillent
Onvoltooid verleden tijd
- ik brak af
- jij brak af
- hij/zij/het brak af
- wij braken af
- jullie braken af
- zij braken af
Indicatif imparfait
- je cueillais
- tu cueillais
- il/elle cueillait
- nous cueillions
- vous cueilliez
- ils/elles cueillaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgebroken
- jij hebt afgebroken
- hij/zij/het heeft afgebroken
- wij hebben afgebroken
- jullie hebben afgebroken
- zij hebben afgebroken
Indicatif passé composé
- j'ai cueilli
- tu as cueilli
- il/elle a cueilli
- nous avons cueilli
- vous avez cueilli
- ils/elles ont cueilli
Voltooid verleden tijd
- ik had afgebroken
- jij had afgebroken
- hij/zij/het had afgebroken
- wij hadden afgebroken
- jullie hadden afgebroken
- zij hadden afgebroken
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais cueilli
- tu avais cueilli
- il/elle avait cueilli
- nous avions cueilli
- vous aviez cueilli
- ils/elles avaient cueilli
Toekomende tijd I
- ik zal afbreken
- jij zult afbreken
- hij/zij/het zal afbreken
- wij zullen afbreken
- jullie zullen afbreken
- zij zullen afbreken
Indicatif futur
- je cueillerai
- tu cueilleras
- il/elle cueillera
- nous cueillerons
- vous cueillerez
- ils/elles cueilleront
Toekomende tijd II
- ik zal afgebroken hebben
- jij zult afgebroken hebben
- hij/zij/het zal afgebroken hebben
- wij zullen afgebroken hebben
- jullie zullen afgebroken hebben
- zij zullen afgebroken hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai cueilli
- tu auras cueilli
- il/elle aura cueilli
- nous aurons cueilli
- vous aurez cueilli
- ils/elles auront cueilli
Conditionalis I
- ik zou afbreken
- jij zou afbreken
- hij/zij/het zou afbreken
- wij zouden afbreken
- jullie zouden afbreken
- zij zouden afbreken
Conditionnel présent
- je cueillerais
- tu cueillerais
- il/elle cueillerait
- nous cueillerions
- vous cueilleriez
- ils/elles cueilleraient
Conditionalis II
- ik zou hebben afgebroken
- jij zou hebben afgebroken
- hij/zij/het zou hebben afgebroken
- wij zouden hebben afgebroken
- jullie zouden hebben afgebroken
- zij zouden hebben afgebroken
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais cueilli
- tu aurais cueilli
- il/elle aurait cueilli
- nous aurions cueilli
- vous auriez cueilli
- ils/elles auraient cueilli
Imperatief
- jij breek af
- jullie breekt af
Impératif
- tu cueille
- vous cueillez