Vervoeging van afdalen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik daal af
    • jij daalt af
    • hij/zij/het daalt af
    • wij dalen af
    • jullie dalen af
    • zij dalen af
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik daalde af
    • jij daalde af
    • hij/zij/het daalde af
    • wij daalden af
    • jullie daalden af
    • zij daalden af
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik ben afgedaald
    • jij bent afgedaald
    • hij/zij/het is afgedaald
    • wij zijn afgedaald
    • jullie zijn afgedaald
    • zij zijn afgedaald
  • Voltooid verleden tijd

    • ik was afgedaald
    • jij was afgedaald
    • hij/zij/het was afgedaald
    • wij waren afgedaald
    • jullie waren afgedaald
    • zij waren afgedaald
  • Toekomende tijd I

    • ik zal afdalen
    • jij zult afdalen
    • hij/zij/het zal afdalen
    • wij zullen afdalen
    • jullie zullen afdalen
    • zij zullen afdalen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal afgedaald zijn
    • jij zult afgedaald zijn
    • hij/zij/het zal afgedaald zijn
    • wij zullen afgedaald zijn
    • jullie zullen afgedaald zijn
    • zij zullen afgedaald zijn
  • Conditionalis I

    • ik zou afdalen
    • jij zou afdalen
    • hij/zij/het zou afdalen
    • wij zouden afdalen
    • jullie zouden afdalen
    • zij zouden afdalen
  • Conditionalis II

    • ik zou zijn afgedaald
    • jij zou zijn afgedaald
    • hij/zij/het zou zijn afgedaald
    • wij zouden zijn afgedaald
    • jullie zouden zijn afgedaald
    • zij zouden zijn afgedaald
  • Imperatief

    • jij daal af
    • jullie daalt af

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van afdalen