Vervoeging van afdoen

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik doe af
  • jij doet af
  • hij/zij/het doet af
  • wij doen af
  • jullie doen af
  • zij doen af

Indicativo presente

  • yo quito
  • quitas
  • él/ella quita
  • nosotros quitamos
  • vosotros quitáis
  • ellos/ellas quitan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik deed af
  • jij deed af
  • hij/zij/het deed af
  • wij deden af
  • jullie deden af
  • zij deden af

Indefinido

  • yo quité
  • quitaste
  • él/ella quitó
  • nosotros quitamos
  • vosotros quitasteis
  • ellos/ellas quitaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb afgedaan
  • jij hebt afgedaan
  • hij/zij/het heeft afgedaan
  • wij hebben afgedaan
  • jullie hebben afgedaan
  • zij hebben afgedaan

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he quitado
  • has quitado
  • él/ella ha quitado
  • nosotros hemos quitado
  • vosotros habéis quitado
  • ellos/ellas han quitado

Voltooid verleden tijd

  • ik had afgedaan
  • jij had afgedaan
  • hij/zij/het had afgedaan
  • wij hadden afgedaan
  • jullie hadden afgedaan
  • zij hadden afgedaan

Pluscuamperfecto

  • yo había quitado
  • habías quitado
  • él/ella había quitado
  • nosotros habíamos quitado
  • vosotros habíais quitado
  • ellos/ellas habían quitado

Toekomende tijd I

  • ik zal afdoen
  • jij zult afdoen
  • hij/zij/het zal afdoen
  • wij zullen afdoen
  • jullie zullen afdoen
  • zij zullen afdoen

Futuro I

  • yo quitaré
  • quitarás
  • él/ella quitará
  • nosotros quitaremos
  • vosotros quitaréis
  • ellos/ellas quitarán

Toekomende tijd II

  • ik zal afgedaan hebben
  • jij zult afgedaan hebben
  • hij/zij/het zal afgedaan hebben
  • wij zullen afgedaan hebben
  • jullie zullen afgedaan hebben
  • zij zullen afgedaan hebben

Futuro perfecto

  • yo habré quitado
  • habrás quitado
  • él/ella habrá quitado
  • nosotros habremos quitado
  • vosotros habréis quitado
  • ellos/ellas habrán quitado

Conditionalis I

  • ik zou afdoen
  • jij zou afdoen
  • hij/zij/het zou afdoen
  • wij zouden afdoen
  • jullie zouden afdoen
  • zij zouden afdoen

Condicional

  • yo quitaría
  • quitarías
  • él/ella quitaría
  • nosotros quitaríamos
  • vosotros quitaríais
  • ellos/ellas quitarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben afgedaan
  • jij zou hebben afgedaan
  • hij/zij/het zou hebben afgedaan
  • wij zouden hebben afgedaan
  • jullie zouden hebben afgedaan
  • zij zouden hebben afgedaan

Condicional perfecto

  • yo habría quitado
  • habrías quitado
  • él/ella habría quitado
  • nosotros habríamos quitado
  • vosotros habríais quitado
  • ellos/ellas habrían quitado

Imperatief

  • jij doe af
  • jullie doet af

Imperativo presente

  • quita
  • vosotros quitad

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van afdoen