Vervoeging van afdraaien

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik draai af
  • jij draait af
  • hij/zij/het draait af
  • wij draaien af
  • jullie draaien af
  • zij draaien af

Present

  • I decrease
  • you decrease
  • he/she/it decreases
  • we decrease
  • you decrease
  • they decrease

Onvoltooid verleden tijd

  • ik draaide af
  • jij draaide af
  • hij/zij/het draaide af
  • wij draaiden af
  • jullie draaiden af
  • zij draaiden af

Simple past

  • I decreased
  • you decreased
  • he/she/it decreased
  • we decreased
  • you decreased
  • they decreased

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb afgedraaid
  • jij hebt afgedraaid
  • hij/zij/het heeft afgedraaid
  • wij hebben afgedraaid
  • jullie hebben afgedraaid
  • zij hebben afgedraaid

Present perfect

  • I have decreased
  • you have decreased
  • he/she/it has decreased
  • we have decreased
  • you have decreased
  • they have decreased

Voltooid verleden tijd

  • ik had afgedraaid
  • jij had afgedraaid
  • hij/zij/het had afgedraaid
  • wij hadden afgedraaid
  • jullie hadden afgedraaid
  • zij hadden afgedraaid

Past perfect

  • I had decreased
  • you had decreased
  • he/she/it had decreased
  • we had decreased
  • you had decreased
  • they had decreased

Toekomende tijd I

  • ik zal afdraaien
  • jij zult afdraaien
  • hij/zij/het zal afdraaien
  • wij zullen afdraaien
  • jullie zullen afdraaien
  • zij zullen afdraaien

Future

  • I will decrease
  • you will decrease
  • he/she/it will decrease
  • we will decrease
  • you will decrease
  • they will decrease

Toekomende tijd II

  • ik zal afgedraaid hebben
  • jij zult afgedraaid hebben
  • hij/zij/het zal afgedraaid hebben
  • wij zullen afgedraaid hebben
  • jullie zullen afgedraaid hebben
  • zij zullen afgedraaid hebben

Future perfect

  • I will have decreased
  • you will have decreased
  • he/she/it will have decreased
  • we will have decreased
  • you will have decreased
  • they will have decreased

Conditionalis I

  • ik zou afdraaien
  • jij zou afdraaien
  • hij/zij/het zou afdraaien
  • wij zouden afdraaien
  • jullie zouden afdraaien
  • zij zouden afdraaien

Conditional present

  • I would decrease
  • you would decrease
  • he/she/it would decrease
  • we would decrease
  • you would decrease
  • they would decrease

Conditionalis II

  • ik zou hebben afgedraaid
  • jij zou hebben afgedraaid
  • hij/zij/het zou hebben afgedraaid
  • wij zouden hebben afgedraaid
  • jullie zouden hebben afgedraaid
  • zij zouden hebben afgedraaid

Conditional perfect

  • I would have decreased
  • you would have decreased
  • he/she/it would have decreased
  • we would have decreased
  • you would have decreased
  • they would have decreased

Imperatief

  • jij draai af
  • jullie draait af

Imperative

  • you decrease
  • you decrease

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van afdraaien