Vervoeging van afdrukken

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik druk af
    • jij drukt af
    • hij/zij/het drukt af
    • wij drukken af
    • jullie drukken af
    • zij drukken af
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik drukte af
    • jij drukte af
    • hij/zij/het drukte af
    • wij drukten af
    • jullie drukten af
    • zij drukten af
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb afgedrukt
    • jij hebt afgedrukt
    • hij/zij/het heeft afgedrukt
    • wij hebben afgedrukt
    • jullie hebben afgedrukt
    • zij hebben afgedrukt
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had afgedrukt
    • jij had afgedrukt
    • hij/zij/het had afgedrukt
    • wij hadden afgedrukt
    • jullie hadden afgedrukt
    • zij hadden afgedrukt
  • Toekomende tijd I

    • ik zal afdrukken
    • jij zult afdrukken
    • hij/zij/het zal afdrukken
    • wij zullen afdrukken
    • jullie zullen afdrukken
    • zij zullen afdrukken
  • Toekomende tijd II

    • ik zal afgedrukt hebben
    • jij zult afgedrukt hebben
    • hij/zij/het zal afgedrukt hebben
    • wij zullen afgedrukt hebben
    • jullie zullen afgedrukt hebben
    • zij zullen afgedrukt hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou afdrukken
    • jij zou afdrukken
    • hij/zij/het zou afdrukken
    • wij zouden afdrukken
    • jullie zouden afdrukken
    • zij zouden afdrukken
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben afgedrukt
    • jij zou hebben afgedrukt
    • hij/zij/het zou hebben afgedrukt
    • wij zouden hebben afgedrukt
    • jullie zouden hebben afgedrukt
    • zij zouden hebben afgedrukt
  • Imperatief

    • jij druk af
    • jullie drukt af

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van afdrukken