Vervoeging van affiliëren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik affilieer
- jij affilieert
- hij/zij/het affilieert
- wij affiliëren
- jullie affiliëren
- zij affiliëren
Onvoltooid verleden tijd
- ik affilieerde
- jij affilieerde
- hij/zij/het affilieerde
- wij affilieerden
- jullie affilieerden
- zij affilieerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geaffilieerd
- jij hebt geaffilieerd
- hij/zij/het heeft geaffilieerd
- wij hebben geaffilieerd
- jullie hebben geaffilieerd
- zij hebben geaffilieerd
Voltooid verleden tijd
- ik had geaffilieerd
- jij had geaffilieerd
- hij/zij/het had geaffilieerd
- wij hadden geaffilieerd
- jullie hadden geaffilieerd
- zij hadden geaffilieerd
Toekomende tijd I
- ik zal affiliëren
- jij zult affiliëren
- hij/zij/het zal affiliëren
- wij zullen affiliëren
- jullie zullen affiliëren
- zij zullen affiliëren
Toekomende tijd II
- ik zal geaffilieerd hebben
- jij zult geaffilieerd hebben
- hij/zij/het zal geaffilieerd hebben
- wij zullen geaffilieerd hebben
- jullie zullen geaffilieerd hebben
- zij zullen geaffilieerd hebben
Conditionalis I
- ik zou affiliëren
- jij zou affiliëren
- hij/zij/het zou affiliëren
- wij zouden affiliëren
- jullie zouden affiliëren
- zij zouden affiliëren
Conditionalis II
- ik zou hebben geaffilieerd
- jij zou hebben geaffilieerd
- hij/zij/het zou hebben geaffilieerd
- wij zouden hebben geaffilieerd
- jullie zouden hebben geaffilieerd
- zij zouden hebben geaffilieerd
Imperatief
- jij affilieer
- jullie affilieert