Vervoeging van afgrendelen

Onbepaalde wijs (infinitief): afgrendelen

Vertaling: verrouiller

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik grendel af
  • jij grendelt af
  • hij/zij/het grendelt af
  • wij grendelen af
  • jullie grendelen af
  • zij grendelen af

Présent

  • je verrouille
  • tu verrouilles
  • il/elle verrouille
  • nous verrouillons
  • vous verrouillez
  • ils/elles verrouillent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik grendelde af
  • jij grendelde af
  • hij/zij/het grendelde af
  • wij grendelden af
  • jullie grendelden af
  • zij grendelden af

Indicatif imparfait

  • je verrouillais
  • tu verrouillais
  • il/elle verrouillait
  • nous verrouillions
  • vous verrouilliez
  • ils/elles verrouillaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb afgegrendeld
  • jij hebt afgegrendeld
  • hij/zij/het heeft afgegrendeld
  • wij hebben afgegrendeld
  • jullie hebben afgegrendeld
  • zij hebben afgegrendeld

Indicatif passé composé

  • j'ai verrouillé
  • tu as verrouillé
  • il/elle a verrouillé
  • nous avons verrouillé
  • vous avez verrouillé
  • ils/elles ont verrouillé

Voltooid verleden tijd

  • ik had afgegrendeld
  • jij had afgegrendeld
  • hij/zij/het had afgegrendeld
  • wij hadden afgegrendeld
  • jullie hadden afgegrendeld
  • zij hadden afgegrendeld

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais verrouillé
  • tu avais verrouillé
  • il/elle avait verrouillé
  • nous avions verrouillé
  • vous aviez verrouillé
  • ils/elles avaient verrouillé

Toekomende tijd I

  • ik zal afgrendelen
  • jij zult afgrendelen
  • hij/zij/het zal afgrendelen
  • wij zullen afgrendelen
  • jullie zullen afgrendelen
  • zij zullen afgrendelen

Indicatif futur

  • je verrouillerai
  • tu verrouilleras
  • il/elle verrouillera
  • nous verrouillerons
  • vous verrouillerez
  • ils/elles verrouilleront

Toekomende tijd II

  • ik zal afgegrendeld hebben
  • jij zult afgegrendeld hebben
  • hij/zij/het zal afgegrendeld hebben
  • wij zullen afgegrendeld hebben
  • jullie zullen afgegrendeld hebben
  • zij zullen afgegrendeld hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai verrouillé
  • tu auras verrouillé
  • il/elle aura verrouillé
  • nous aurons verrouillé
  • vous aurez verrouillé
  • ils/elles auront verrouillé

Conditionalis I

  • ik zou afgrendelen
  • jij zou afgrendelen
  • hij/zij/het zou afgrendelen
  • wij zouden afgrendelen
  • jullie zouden afgrendelen
  • zij zouden afgrendelen

Conditionnel présent

  • je verrouillerais
  • tu verrouillerais
  • il/elle verrouillerait
  • nous verrouillerions
  • vous verrouilleriez
  • ils/elles verrouilleraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben afgegrendeld
  • jij zou hebben afgegrendeld
  • hij/zij/het zou hebben afgegrendeld
  • wij zouden hebben afgegrendeld
  • jullie zouden hebben afgegrendeld
  • zij zouden hebben afgegrendeld

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais verrouillé
  • tu aurais verrouillé
  • il/elle aurait verrouillé
  • nous aurions verrouillé
  • vous auriez verrouillé
  • ils/elles auraient verrouillé

Imperatief

  • jij grendel af
  • jullie grendelt af

Impératif

  • tu verrouille
  • vous verrouillez