Vervoeging van afhogen

Er is helaas geen Spaanse vertaling gevonden.

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik hoog af
    • jij hoogt af
    • hij/zij/het hoogt af
    • wij hogen af
    • jullie hogen af
    • zij hogen af
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik hoogde af
    • jij hoogde af
    • hij/zij/het hoogde af
    • wij hoogden af
    • jullie hoogden af
    • zij hoogden af
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb afgehoogd
    • jij hebt afgehoogd
    • hij/zij/het heeft afgehoogd
    • wij hebben afgehoogd
    • jullie hebben afgehoogd
    • zij hebben afgehoogd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had afgehoogd
    • jij had afgehoogd
    • hij/zij/het had afgehoogd
    • wij hadden afgehoogd
    • jullie hadden afgehoogd
    • zij hadden afgehoogd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal afhogen
    • jij zult afhogen
    • hij/zij/het zal afhogen
    • wij zullen afhogen
    • jullie zullen afhogen
    • zij zullen afhogen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal afgehoogd hebben
    • jij zult afgehoogd hebben
    • hij/zij/het zal afgehoogd hebben
    • wij zullen afgehoogd hebben
    • jullie zullen afgehoogd hebben
    • zij zullen afgehoogd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou afhogen
    • jij zou afhogen
    • hij/zij/het zou afhogen
    • wij zouden afhogen
    • jullie zouden afhogen
    • zij zouden afhogen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben afgehoogd
    • jij zou hebben afgehoogd
    • hij/zij/het zou hebben afgehoogd
    • wij zouden hebben afgehoogd
    • jullie zouden hebben afgehoogd
    • zij zouden hebben afgehoogd
  • Imperatief

    • jij hoog af
    • jullie hoogt af